In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] vastgesteld op € 613.000,- voor het kalenderjaar 2019. De belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, waarna de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen in juni en december 2021. Tijdens deze zittingen zijn verschillende argumenten naar voren gebracht door de belanghebbende, waaronder dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar onzorgvuldig te werk was gegaan bij het bepalen van de waarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belanghebbende haar voorgestane waarde niet voldoende heeft onderbouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 525.000,- en de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.925,11,-. Tevens is de heffingsambtenaar verplicht om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.