ECLI:NL:RBZWB:2022:125

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2322
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Ziektewet-uitkering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiseres ontving een Ziektewet (ZW) uitkering, maar het UWV heeft deze uitkering gedeeltelijk teruggevorderd over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, omdat zij in die periode ook een Werkloosheidswet (WW) uitkering ontving. Het UWV stelde dat de ZW-uitkering ten onrechte was doorbetaald en dat de eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij te veel uitkering ontving. De eiseres heeft tegen het besluit van het UWV beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij niet op de hoogte was van de dubbele uitkering en dat de correspondentie van het UWV haar niet had bereikt.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat het beroep tijdig was ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank de beroepsgronden besproken en geconcludeerd dat de eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij te veel uitkering ontving. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de eiseres, waaronder haar psychosociale problemen en de slechte postverzorging, niet als dringende redenen konden worden aangemerkt om van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV de beleidsregels correct heeft toegepast en dat de terugvordering van de bruto bedragen terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2322 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 28 oktober 2020 (primaire besluit) heeft het UWV de uitkering die eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) ontving over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 (gedeeltelijk) teruggevorderd tot een bedrag van € 4.369,70 bruto.
In het besluit van 16 april 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 29 december 2021.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en drs. S. Barto namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiseres is vanaf 20 december 2019 wegens ziekte ongeschikt voor haar werk en ontving een ZW-uitkering.
Op 30 april 2020 heeft eiseres een uitkering op grond van Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Bij besluit van 4 juni 2020 heeft het UWV geweigerd eiseres per 21 juni 2020 een WIA-uitkering toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 26 januari 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op 14 juni 2020 heeft eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 30 juni 2020 heeft het UWV eiseres per 21 juni 2020 een WW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 20 oktober 2020 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiseres beëindigd per 17 november 2020.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiseres meegedeeld dat de ZW-uitkering over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 (gedeeltelijk) ten onrechte is betaald en van haar wordt teruggevorderd (€ 4.369,70). Het UWV heeft dat besluit in bezwaar gehandhaafd.
2.
Het bestreden besluit.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat de ZW-uitkering van eiseres ten onrechte is doorbetaald in de periode van 21 juni 2020 tot en met 30 september 2020. Zij ontving in deze periode zowel een ZW-uitkering als een WW-uitkering. Het UWV stelt dat dit eiseres niet is te verwijten, maar dat zij wel redelijkerwijs heeft begrepen dan wel heeft moeten begrijpen dat zij ten onrechte de ZW-uitkering bleef ontvangen. Dit omdat zij uitkeringsspecificaties bleef ontvangen van zowel ZW-uitkering als van WW-uitkering. Het UWV wijst eiseres erop dat als gevolg hiervan € 4.384,65 teveel is betaald, maar dat het in het primaire besluit genoemde bedrag niet ten nadele gewijzigd mag worden. Het UWV vindt dat er geen dringende redenen zijn om van herziening en terugvordering af te zien.
3.
Standpunt van eiseres.
Eiseres bestrijdt niet dat zij enige tijd zowel een WW-uitkering als een ZW-uitkering ontving. Zij wijst erop dat dit in een tijd speelde waarin zowel een WIA-beoordeling als een WW-aanvraag speelde en zij zich tegelijkertijd nog ziek voelde en dus niet in staat was te werken of te solliciteren, waarbij ernstige psychosociale problemen speelden. Bovendien betreft het hier een fout van het UWV. Eiseres stelt dat op grond daarvan netto had moeten worden teruggevorderd. Verder wijst eiseres erop dat de correspondentie van het UWV werd gestuurd naar het adres van haar ex-partner in [plaatsnaam 2] , terwijl zijzelf verbleef op een camping in de buurt van [plaatsnaam 3] . Gezien de slechte verhouding heeft de betreffende post eiseres niet bereikt. Tenslotte wijst eiseres erop dat, als het UWV deze fout niet had gemaakt, zij een aanvullende bijstandsuitkering had kunnen aanvragen.
4.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b van de ZW herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, een dergelijk besluit of trekt hij dat in indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van het tweede lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
In artikel 33, eerste lid, van de ZW is bepaald dat het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt teruggevorderd.
Op grond van het zesde lid kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Het door het UWV gevoerde beleid is neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (beleidsregels).
In artikel 3, derde lid, van de beleidsregels is bepaald dat, indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de wordt uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
In artikel 4, eerste lid, van de beleidsregels is bepaald dat, onverminderd het bepaalde in artikel 3, indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering wordt ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop UWV hem voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, doch niet later dan de dag met ingang waarvan de uitkering werd geschorst.
5.
Het oordeel van de rechtbank.
5.1.
. Ontvankelijkheid van het beroep.
De beroepstermijn van 6 weken loopt tot en met 28 mei 2021. Het beroepschrift is gedateerd op 28 mei 2021. Het is bij de rechtbank ontvangen op 31 mei 2018. Uit de door gemachtigde van eiseres ingezonden gegevens blijkt dat zij op 28 mei 2021 om 23.55 uur heeft getracht digitaal beroep in te stellen, maar dat dat niet gelukt is. Op 29 mei 2021 heeft zij het beroepschrift gemaild aan het team bestuursrecht en meegedeeld dat het eerder op 28 mei 2021 niet lukte om digitaal beroep in te stellen. Daarmee heeft zij genoegzaam aannemelijk gemaakt dat er tijdig beroep is ingesteld.
5.2.
Bespreking van de beroepsgronden.
Met toepassing van de beleidsregels ziet het UWV ook in gevallen waarin dringende redenen in de zin van de wet niet aanwezig zijn, af van intrekking of herziening met terugwerkende kracht indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt. De beleidsregels van het UWV moeten worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. De bestuursrechter aanvaardt de aanwezigheid en de toepassing ervan als een gegeven en toetst of de beleidsregels op consistente wijze zijn toegepast.
Eiseres erkent dat zij in de in geding zijnde periode een dubbele uitkering ontving. Eiseres stelt dat zij zich daarvan, gelet op haar situatie, met name haar moeizame psychosociale omstandigheden, niet van bewust is geweest. Eiseres wijst erop dat de correspondentie van het UWV werd gestuurd naar het adres van haar ex-partner in [plaatsnaam 2] , terwijl zijzelf verbleef op een camping in de buurt van [plaatsnaam 3] . Gezien de slechte verhouding heeft de betreffende post eiseres niet bereikt.
De rechtbank is met het UWV van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij in de periode in geding teveel uitkering ontving. Op haar bankrekening werd een dubbele uitkering bijgeschreven die ruim boven het bestaansminimum was. Het feit dat de post van het UWV eiseres niet bereikte komt voor haar rekening en risico. Zij had de postverzorging moeten regelen als zij niet vaak in haar woning was en had ook het adres van haar ouders als postadres kunnen opgeven.
Het UWV heeft de beleidsregels op juiste wijze toegepast en heeft de ZW-uitkering van eiseres terecht met terugwerkende kracht herzien.
Ook bij een fout van het UWV is het UWV verplicht de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, tenzij sprake is van dringende redenen.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht niet als dringende reden kan worden aangemerkt. Nog afgezien van het feit dat eiseres haar stelling dat sprake is van psychosociale problemen niet heeft onderbouwd met stukken, leiden deze omstandigheden niet tot het oordeel dat sprake is van dringende redenen. Voor zover eiseres een beroep doet op haar slechte financiële situatie, overweegt de rechtbank dat naar vaste rechtspraak financiële redenen in het algemeen niet als dringende redenen worden aangemerkt nu bij de terugbetaling een aflossing in termijnen kan worden afgesproken waarbij rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het UWV de netto onverschuldigd betaalde ZW-uitkering had moeten terugvorderen. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2012:BY3323) vindt terugvordering plaats in de vorm van bruto te veel betaalde bedragen indien de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Het UWV heeft eiseres bij brief van 10 november 2020 op de hoogte gesteld van de brutering als de vordering niet in 2020 wordt terugbetaald. Bij terugbetaling in het lopende boekjaar kan wel worden volstaan met netto terugvordering. In het geval van eiseres moet het UWV de openstaande vordering bruto terugvorderen. Eiseres kan via de aangifte inkomstenbelasting de door haar betaalde premies bij de belastingdienst terugvragen.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 20 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.