ECLI:NL:RBZWB:2022:1286

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
C/02/394397 HA RK 22-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • [voorletter] Peters
  • [voorletter] van der Weide
  • [voorletter] Hertsig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in familiezaken met betrekking tot contactregeling en gezag

Op 7 maart 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, die betrokken is bij meerdere procedures omtrent de zorg voor haar zoon. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters die betrokken waren bij de behandeling van twee bodemzaken, waarin verzoekster onder andere vroeg om uitbreiding van de contactregeling met haar zoon en waarin de Raad voor de Kinderbescherming het gezag van verzoekster wilde beëindigen. Verzoekster voerde aan dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hadden gewekt, onder andere omdat eerdere verzoeken niet naar haar tevredenheid waren behandeld en omdat zij het gevoel had dat er niet naar haar werd geluisterd.

De rechters hebben in hun verweer aangegeven dat verzoekster in veel procedures betrokken is geweest en dat het voor haar moeilijk moet zijn om de verschillende procedures te onderscheiden. Ze benadrukten dat de rechtbank alleen kan beslissen op het verzoek dat op dat moment wordt behandeld en dat verzoekster niet in staat was om haar wrakingsverzoek op de juiste manier in te dienen. De wrakingskamer heeft de gronden van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet voldoende concrete feiten had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid konden onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de behandeling van de bodemzaken zal worden voortgezet. De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/394397 HA RK 22-25
Beslissing van 7 maart 2022 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoekster] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verzoekster.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de brief van verzoekster van 3 februari 2022, door haar voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de hierna te noemen verzoeken naar de rechtbank gemaild en bij aanvang van de mondelinge behandeling door haar overgelegd;
  • de toelichting op het verzoek, zoals opgenomen in een e-mail van 10 februari 2022;
  • de processtukken zoals opgenomen in de dossiers van de rechtbank in de hierna te noemen bodemzaken;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mrs. [voorletter] de Graaf, [voorletter] Hamburger en [voorletter] Phillips (hierna: de rechters), optredend als rechters van het team familie- en jeugdrecht van deze rechtbank in de zaken met zaaknummers C/02/387752 FA RK 21/3365 en C/02/384732 FA RK 21-1915 (hierna: de bodemzaken) op de gronden die verzoekster heeft uiteengezet in haar wrakingsverzoek.
2.2.
De rechters berusten niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

In de bodemzaak met zaaknummer C/02/384732 FA RK 21-1915 verzoekt verzoekster om uitbreiding van de contactregeling met haar zoon. In de bodemzaak met zaaknummer C/02/387752 / FA RK 21-3365 verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming het gezag van verzoekster over haar zoon te beëindigen en de GI te belasten met de voogdij over hem.

4.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt doordat:
  • mr. Hamburger in oktober 2021 geen ruimere contactregeling heeft vastgesteld tussen haar en haar zoon;
  • in alle verzoeken, ook de informele, wordt verwezen naar een advocaat;
  • er geen sprake is van een redelijke procesgang, waardoor haar en haar zoon alles afgenomen wordt;
  • haar voormalige advocaat al eerder heeft vastgesteld dat sprake is van een vooringenomen rechtsgang in alle procedure die haar en haar zoon betreffen;
  • mr. Van der Linden haar verzoek met betrekking tot het gezag heeft afgewezen;
  • haar zoon er last van heeft dat het dossier een rommeltje is geworden;
  • de jeugdzorgaffaire vergelijkbaar is met de toeslagenaffaire. Binnen de rechtspraak wordt nooit geluisterd naar burgers, maar wel naar professionals. Het heeft geen zin om zittingen bij te wonen;
  • de GI onder code zwart staat en inhoudelijk niet op de hoogte is van haar zoon;
  • de Raad voor de Kinderbescherming al vanaf 2019 met dwang verzoekt om de beëindiging van het gezag, hetgeen verzoekster wil voorkomen;
  • de rechters alleen luisteren naar de GI;
  • zij al meerdere keren, tevergeefs, via de informele weg heeft verzocht de uithuisplaatsing van haar zoon met spoed te beëindigen;
  • nooit is beslist conform de resultaten van het verrichte forensisch onderzoek.

5.Het standpunt van de rechter

Mr. De Graaf heeft, mede namens mrs. Hamburger en Phillips, aangevoerd dat verzoekster inmiddels betrokken is geweest bij erg veel procedures en dat er begrip bestaat voor het gegeven dat het voor verzoekster lastig moet zijn om de kaders van die verschillende procedures goed van elkaar te onderscheiden. De rechtbank kan steeds alleen maar beslissen op het verzoek dat op dat moment (mondeling) behandeld wordt. Het is lastig om dit aan verzoekster uit te leggen, mede omdat zij erg wantrouwend is. Verzoekster is te kennen gegeven dat zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het verzoek geen wrakingsverzoek in kon dienen. Zij kwam vervolgens naar de mondelinge behandeling, enkel met als doel om haar wrakingsverzoek te overhandigen en zij wilde de zittingszaal ook niet betreden. De rechters hebben daarop de mondelinge behandeling stilgelegd.

6.De beoordeling

Beoordelingskader
6.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de gronden
6.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit geen van de door verzoekster aangevoerde gronden, ook niet in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in 6.2 worden afgeleid. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
6.4
In haar brief van 3 februari 2022 en haar e-mailbericht van 10 februari 2022 heeft verzoekster geen concrete feiten vermeld waaruit de vooringenomenheid van de rechters, die belast zijn met de behandeling van voornoemde bodemzaken, blijkt of de objectief gerechtvaardigde vrees voor die vooringenomenheid kan worden afgeleid. Dat verzoekster zich niet kan vinden in eerder genomen (proces)beslissingen, maakt dat niet anders. De reden hiervoor is dat er tegen een beslissing van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Uit de stelling van verzoekster dat het dossier inmiddels een ‘zooitje’ is geworden en dat haar zoon daar hinder van ondervindt, kan evenmin vooringenomenheid worden afgeleid. Voor zover er onduidelijkheden over de inhoud van het dossier bestonden, hadden de rechters hierover tijdens de mondelinge behandeling vragen kunnen stellen. Zij hebben hiervoor evenwel de gelegenheid niet gekregen, doordat verzoekster haar aanwezigheid tijdens de mondelinge behandeling heeft beperkt tot het overhandigen van het wrakingsverzoek, waarna zij het gerechtsgebouw heeft verlaten. Dat maakt ook dat de stelling van verzoekster dat zij heeft ervaren door deze rechters niet gehoord of begrepen te zijn of dat de rechters slechts hebben willen luisteren naar de professionals niet kan worden onderbouwd. Een wrakingsgrond moet gelegen zijn in feiten of omstandigheden die de persoon van de rechter betreffen (vgl. Hoge Raad 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0806). Nu verzoekster niet heeft gemotiveerd waarom de met de beoordeling van de zaak belaste rechters onvoldoende onpartijdig zouden zijn, moet haar wrakingsverzoek ongegrond worden verklaard.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaken met zaaknummers: C/02/387752 FA RK 21/3365 en C/02/384732 FA RK 21-1915 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 7 maart 2022, door mr. [voorletter] Peters, voorzitter, mr. [voorletter] van der Weide en mr. [voorletter] Hertsig, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Verhulst-Langer, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De voorzitter,
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.