ECLI:NL:RBZWB:2022:132

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8117
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 januari 2022, werd het beroep van eiser tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht om een woningaanpassing te vergoeden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) ongegrond verklaard. Eiser had in 2012 de diagnose Parkinson MSA-P gekregen en had een aanvraag ingediend voor een woningaanpassing. Het college had de aanvraag in een eerder besluit afgewezen, omdat de woning niet tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten aanpasbaar was en eiser niet was verhuisd naar een geschikte woning voor zijn beperkingen. Eiser stelde dat hij al in 2014 naar de woning was verhuisd en dat deze toen geschikt was, maar de rechtbank oordeelde dat hij, gezien zijn ziekte, redelijkerwijs had moeten weten dat de woning op termijn niet geschikt zou zijn. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden had geweigerd de woningaanpassing te vergoeden, omdat eiser niet was verhuisd naar de meest geschikte woning en geen schriftelijke toestemming had gevraagd voor de verhuizing. De rechtbank verwierp ook de beroepsgrond van eiser over het vertrouwensbeginsel, omdat er geen toezeggingen waren gedaan door het college die eiser redelijkerwijs kon interpreteren als een belofte tot toekenning van de woningaanpassing. De rechtbank benadrukte dat het college voldoende had gemotiveerd waarom de bezwaren van eiser niet zijn gehonoreerd en dat de aanvraag terecht was afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8117 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: [naam gemachtigde eiser] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2020 (primaire besluit) heeft het college de aanvraag om een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
In het besluit van 15 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Het college heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de aanvraag op een andere grondslag wordt afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 december 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn partner [naam partner eiser] zijn gemachtigde, en mr. P.A. Bouwman en mevrouw [naam vertegenwoordiger verweerder] namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft in 2012 de diagnose Parkinson MSA-P gekregen.
Hij staat vanaf 8 augustus 2018 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op zijn huidige adres in [plaatsnaam] (hierna: huidige woning).
Voor eiser is op 24 maart 2019 een melding bij het college gedaan voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 in de vorm van een woningaanpassing van de huidige woning. De gevraagde woningaanpassing maakt deel uit van een grotere verbouwing.
Het college heeft de melding aangemerkt als een aanvraag.
Het college heeft een onderzoek ingesteld. In het kader daarvan heeft stichting SAP op 5 juni 2019 advies uitgebracht. Volgens stichting SAP moet de woning worden aangepast door op de begane grond een natte cel en een slaapkamer te creëren. Stichting SAP heeft een programma van eisen opgesteld.
Op verzoek van het college heeft eiser offertes van de verbouwingskosten en later een gecorrigeerde offerte ingediend.
Stichting SAP heeft vervolgens geadviseerd om de woningaanpassing af te wijzen.
In het primaire besluit is de aanvraag afgewezen omdat uit het advies van stichting SAP is gebleken dat de woning niet tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten aanpasbaar is. Verhuizing naar een adequate woning dan wel een woning die tegen lagere kosten aanpasbaar is, is de goedkoopst compenserende oplossing. Bovendien heeft de melding betrekking op kosten die eiser voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gedaan. Het is niet meer na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk is, terwijl het college hiervoor niet schriftelijk toestemming heeft verleend.
Nadat eiser bezwaar had gemaakt, heeft Argonaut, op verzoek van het college, op 23 juni 2020 een kostenbegroting/calculatie uitgebracht over de woningaanpassing op basis van het programma van eisen dat stichting SAP heeft opgesteld. Volgens Argonaut komt de begroting ten behoeve van de woningaanpassing op een totaalbedrag van € 46.045,25 inclusief BTW.
Het college heeft in het bestreden besluit het advies van de ambtelijk hoorder van 13 juli 2020 overgenomen. Het college heeft het primaire besluit herroepen en de aanvraag afgewezen omdat eiser niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, terwijl het college daarvoor geen schriftelijke toestemming heeft verleend. Daarbij is overwogen dat bij eiser in 2012 een progressieve aandoening is vastgesteld die leidt tot beperkingen die het ergonomische functioneren in de woning belemmeren. Eiser is per 8 augustus 2018 ingeschreven op het adres van zijn huidige woning. Hij is toen dus verhuisd naar een inadequate woning. Ook heeft eiser het college niet om toestemming gevraagd of op de hoogte gesteld van de aankoop van de huidige woning op 2 juli 2019 door zijn stiefzoon, hoewel hij op dat moment wist dat de woning gezien zijn beperkingen inadequaat was.
2.
Beroepsgronden
Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat hij al in november 2014 is verhuisd naar de huidige woning, ook al stond hij tot 8 augustus 2018 in het BRP op een adres in [plaatsnaam 2] ingeschreven. Eiser stelt ook dat hij vanaf 1998 beperkingen door zijn ziekte ondervindt, maar dat de diagnose pas in 2012 is gesteld. Toen hij in 2014 de huidige woning betrok, had hij geen problemen met traplopen en het gebruik maken van de badkamer. Pas in 2018 is zijn situatie verslechterd. Eiser doet verder een beroep op het in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 verwoorde doel van die wet dat de cliënt in staat wordt gesteld zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven, namelijk thuis kunnen blijven wonen. Ook wijst hij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2603), waarin de CRvB heeft overwogen dat het college niet van een burger mag eisen dat die preventief maatregelen neemt in de verwachting dat hij op termijn met het vorderen der jaren mogelijk beperkingen gaat krijgen.
Eiser voert ook aan dat het college in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op zijn bezwaren over het vertrouwensbeginsel. Dat beginsel is volgens eiser geschonden, omdat het college tot november/december 2019 de lijn volgde van toekenning van de gevraagde woningaanpassing. Zo heeft het college advies gevraagd aan stichting SAP en heeft het eiser gevraagd om offertes en een gecorrigeerde offerte in te dienen. Eiser heeft voor de offertes kosten gemaakt. Eiser mocht uit deze gedragingen afleiden dat het college bereid was de kosten van de woningaanpassing te vergoeden. Door dat in het primaire besluit en het bestreden besluit na te laten, heeft het college gewekte verwachtingen niet gehonoreerd.
Eiser voert over de doorlopende ambtelijke rapportage met daarin de gespreksverslagen aan dat hij niet heeft kunnen reageren op wat daarin gesteld is. Bovendien lopen in de rapportage de feiten en de meningen van de gemeente door elkaar, en dat mag volgens eiser niet.
Eiser voert ook aan dat hij het college niet voorafgaand aan de besluitvorming hoefde te laten weten dat zijn stiefzoon de woning gekocht had en dat hij hiervoor geen toestemming hoefde te vragen, omdat voor de beoordeling van de aanvraag niet relevant is wie de eigenaar van de woning is.
Eiser heeft tijdens de zitting bij de rechtbank de beroepsgrond ingetrokken dat het college in het bestreden besluit zonder overleg de woningaanpassing op een andere grond heeft geweigerd dan in het primaire besluit. Hij heeft ook zijn verzoek om voorbij te gaan aan de informatie van het college over de periode vóór 28 maart 2019 ingetrokken.
3.
Juridisch kader
De rechtbank verwijst voor het juridische kader naar de bijlage aan het slot van de uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
4.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De rechtbank moet beoordelen of het college op goede gronden heeft geweigerd de woningaanpassing te vergoeden vanuit de Wmo 2015 gelet op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de Verordening.
Het college stelt zich primair op het standpunt dat eiser in augustus 2018 naar de huidige woning is verhuisd en dat hij toen niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte woning, terwijl het college daarvoor geen schriftelijke toestemming heeft verleend. Eiser stelt daarentegen dat hij al in 2014 is verhuisd en dat de woning toen geschikt was omdat hij geen problemen had met traplopen en met het gebruik maken van de badkamer. Het college heeft zich tijdens de zitting bij de rechtbank subsidiair op het standpunt gesteld dat ook als eiser al in 2014 naar de huidige woning is verhuisd, hij gelet op de diagnose Parkinson die in 2012 is gesteld, niet is verhuisd naar de op dat moment meest geschikte woning. Ook dan moet de aanvraag worden afgewezen.
De rechtbank laat in het midden of eiser in 2014 dan wel in 2018 is verhuisd naar de huidige woning. Immers, in 2012 is bij hem de diagnose Parkinson MSA-P gesteld. Dit is een progressieve ziekte waarvan algemeen bekend is dat die onder andere van invloed is of gaat worden op de motoriek en mobiliteit van een betrokkene. Eiser is desondanks verhuisd naar de huidige woning. Hij had echter gelet op zijn ziekte en de te verwachten ontwikkelingen daarvan redelijkerwijs moeten weten dat die woning op termijn niet geschikt voor hem zou worden dan wel dat die woning op het moment van de verhuizing al niet geschikt voor hem was. Argonaut heeft de kosten om de woning geschikt te maken voor eisers beperkingen immers begroot op € 46.045,25. Eiser is dus in 2014 of in 2018 verhuisd naar een woning die gelet op zijn beperkingen niet geschikt voor hem zou worden of al was.
Bovendien staat vast dat het college voor deze verhuizing geen schriftelijke toestemming heeft verleend.
In het licht van vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2951) ligt het onder deze omstandigheden op de weg van eiser om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat op het moment van de verhuizing geen woning voor hem beschikbaar was die gelet op zijn (toekomstige) beperkingen geschikt zou zijn geweest. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt.
Het college heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat dat de huidige woning op het moment van de verhuizing niet geschikt voor eiser was.
Dat in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 is verwoord dat het doel van die wet is dat de cliënt in staat wordt gesteld zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven, doet aan het voorgaande niet af.
Over de door eiser aangehaalde overweging uit de uitspraak van de CRvB van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2603) overweegt de rechtbank dat deze niet op zijn situatie van toepassing is. Het college stelt immers niet dat eiser met de verhuizing moest anticiperen op alle mogelijke gebreken die met het ouder worden zouden kunnen samenhangen, maar dat hij moest anticiperen op de gebreken die samenhangen met de ziekte van Parkinson. In dezelfde uitspraak heeft de CRvB overigens ook overwogen dat de Wmo 2015 ruimte biedt om van burgers te eisen dat zij bij een verhuizing rekening houden met de al aanwezige beperkingen en de redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling hiervan.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de Verordening. Het college was daarom verplicht om de gevraagde woningaanpassing te weigeren.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat eisers beroepsgrond over het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het college in het bestreden besluit in combinatie met het advies van de ambtelijk hoorder voldoende heeft gemotiveerd waarom de bezwaren van eiser over het vertrouwensbeginsel niet zijn gehonoreerd.
De rechtbank voegt hieraan toe dat niet is gebleken dat van de kant van het college toezeggingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiser redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de gevraagde woningaanpassing zou worden toegekend. De rechtbank wijst in dit verband op de onderzoekplicht voor het college die voortvloeit uit artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en op de vereisten die in de jurisprudentie aan dat onderzoek gesteld zijn (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819). De adviesaanvraag aan stichting SAP en de verzoeken aan eiser om offertes in te dienen zijn in het kader van dat onderzoek gedaan om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen. Daarbij komt dat het college eiser in de brieven van 18 en 26 november 2019, waarin hem is gevraagd om offertes in te dienen, erop heeft gewezen dat hij geen rechten of verwachtingen aan deze brieven kon ontlenen. Dat eiser naar eigen zeggen kosten voor de offertes heeft moeten maken, doet hier niet aan af.
4.3
De rechtbank overweegt verder, voor zover eiser aanvoert dat hij niet heeft kunnen reageren op de ambtelijke rapportage die, zoals hij in het aanvullend beroepschrift van 20 oktober 2021 stelt, in bezwaar aan hem is kenbaar gemaakt, dat eiser daar in ieder geval in bezwaar en in beroep op heeft kunnen reageren. Op de ambtelijke rapportage die het college op verzoek van de rechtbank in beroep heeft ingediend, heeft eiser tijdens de zitting kunnen reageren. Verder is er geen rechtsregel waarin staat dat in gespreksverslagen feiten en meningen van het college niet door elkaar mogen lopen. De beroepsgrond over de ambtelijke rapportage slaagt daarom niet.
4.4
De rechtbank overweegt tot slot dat het college tijdens de zitting heeft erkend dat het voor de beslissing op de aanvraag niet relevant is wie de huidige woning gekocht heeft. Deze beroepsgrond zal dus niet worden besproken.
4.5
De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden heeft geweigerd de gevraagde woningaanpassing te vergoeden vanuit de Wmo 2015 gelet op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de Verordening.
5.
Conclusie en proceskosten
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 13 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE: Wettelijk kader

Wmo 2015
In artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 is bepaald dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
In het achtste lid is bepaald dat het college de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave verstrekt van de uitkomsten van het onderzoek.
In artikel 2.3.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 is bepaald dat het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie.
In het derde lid is bepaald dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Woensdrecht 2019 (hierna: Verordening)
In artikel 7, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek waarbij de ICF classificatie als basis voor het begrippenkader wordt gehanteerd.
In het tweede lid is bepaald dat het college na het gesprek aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt.
In het derde lid is bepaald dat opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt aan het verslag worden toegevoegd.
In artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de Verordening is over woningaanpassingen bepaald dat er in ieder geval geen verstrekking van een maatwerkvoorziening door het college volgt indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor door het college schriftelijk toestemming is verleend.