ECLI:NL:RBZWB:2022:1474

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2467
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen terugvordering van WIA-voorschot door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.L.A.M. van Os, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd en ontving een voorschot, maar het UWV vorderde dit voorschot terug. Eiseres maakte bezwaar tegen de beslissing van het UWV om het voorschot terug te vorderen, maar het UWV verklaarde het bezwaarschrift niet-ontvankelijk omdat eiseres niet tijdig had gereageerd op een verzoek om haar bezwaren te specificeren.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had verklaard. Eiseres had geen concrete bezwaren geuit tegen het primaire besluit en had niet aangetoond dat zij op een andere manier adequaat had gereageerd. De rechtbank benadrukte dat de eisen voor de motivering van een bezwaarschrift niet hoog zijn, maar dat er wel enige specificiteit vereist is. Eiseres had geen bewijs geleverd voor haar stelling dat zij telefonisch contact had gehad met het UWV over haar bezwaren.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2467 WIA

uitspraak van 30 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 9 maart 2021 (primair besluit) heeft het UWV een aan eiseres verstrekt voorschot teruggevorderd.
In een besluit van 4 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaarschrift van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 maart 2022. Eiseres is, met voorafgaande afmelding, niet verschenen. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. J.W. van Schaik.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1.
Eiseres heeft op 6 oktober 2020 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). In een besluit van 1 december 2020 heeft het UWV aan haar een voorschot toegekend op een WIA-uitkering met ingang van 26 oktober 2020. In een besluit van 8 maart 2021 heeft het UWV bepaald dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering. In het primaire besluit heeft het UWV het aan haar verstrekte voorschot over de periode van 26 oktober 2021 tot en met 28 februari 2021 teruggevorderd.
Eiseres heeft op 26 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het UWV heeft de ontvangst van dit bezwaarschrift bevestigd in een brief van 29 maart 2021. Het UWV heeft eiseres daarbij verzocht om uiterlijk 26 april 2021 aan te geven waarom zij het niet eens is met het primaire besluit. In de brief is ook opgenomen dat als eiseres te laat reageert, haar bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaarschrift van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres niet heeft voldaan aan het verzoek in de brief van 29 maart 2021.
Toetsingskader
2. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevatten. Dit betekent dat een bezwaarmaker moet aangeven op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurd, kan het bestuursorgaan – na een herstelmogelijkheid – het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
3. Volgens vaste jurisprudentie van zowel de Centrale Raad van Beroep (CRvB) als de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), worden aan de motivering van een bezwaarschrift geen hoge eisen gesteld. Ook als de gronden van het bezwaar slechts summier zijn, is voldaan aan het in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb gestelde vereiste, tenzij het bezwaarschrift geen zodanig concrete grond bevat, dat daartegen verweer kan worden gevoerd. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4418) en van de Afdeling van 6 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3).
Standpunt eiseres4. Volgens eiseres heeft zij in de bezwaarfase wel aangegeven waarom zij het niet eens is met de beslissing om het voorschot terug te betalen. Zij heeft hierover nog telefonisch contact gehad met het UWV, mede in verband met haar zwangerschap. Daarbij heeft ze ook gewezen op het feit dat zij geen beslissing had ontvangen over de weigering van een WIA-uitkering, aldus eiseres.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift van eiseres geen bezwaren bevat. In de dossierstukken kan ook niet worden afgeleid dat eiseres op een andere manier adequaat heeft gereageerd op de brief van het UWV van 29 maart 2021. De daarin opgenomen termijn van bijna vier weken voor het formuleren van bezwaren acht de rechtbank niet onredelijk kort, omdat twee weken een gebruikelijke periode is voor het herstellen van een verzuim in het kader van artikel 6:5 van de Awb. Eiseres noemt in haar beroepschrift ook geen reden waarom zij geen bezwaren tegen het primaire besluit heeft geformuleerd binnen de daarvoor gestelde termijn.
6. De enkele stelling van eiseres dat zij bezwaren heeft geuit tegen het primaire besluit in een telefonisch contact met het UWV slaagt niet. Zij heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat van een dergelijk contact sprake is geweest, bijvoorbeeld door te specificeren wanneer of met wie er contact is geweest. Uit een telefoonnotitie die in het dossier is gevoegd kan enkel worden afgeleid dat eiseres op 20 mei 2021 – derhalve nadat de bezwaarfase in deze zaak was afgerond – telefonisch contact heeft opgenomen met het UWV, waarbij is gevraagd om een kopie van het bestreden besluit op te sturen. Het UWV heeft ter zitting nog toegelicht dat ook op 25 maart 2021 sprake is geweest van een telefonisch contact, maar dat eiseres daarbij enkel een afschrift heeft opgevraagd van het besluit van 8 maart 2021 waarin is geweigerd aan haar een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank ziet, mede bij gebrek aan betwisting door eiseres, geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Conclusie
7. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV het bezwaarschrift van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 30 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.