Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een (gestolen) bus en vele drugs(precursoren) op 8 september 2021. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging was als bijlage aan het vonnis gehecht. De officier van justitie stelde dat de verdachte als gebruiker van de loods de vaten met chemicaliën voorhanden had en redelijkerwijs moest vermoeden waarvoor deze goederen waren bestemd, wat zou duiden op medeplegen van het delict. De verdediging betwistte echter dat de verdachte op de hoogte was van de illegale activiteiten en stelde dat zijn werkzaamheden onder reguliere werkzaamheden voor zijn werkgever vielen.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 september 2021 de chemicaliën voorhanden had, maar dat niet voldoende aannemelijk was dat hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze goederen bestemd waren voor het vervaardigen van harddrugs. De verklaring van de verdachte werd als plausibel beschouwd, vooral omdat deze op onderdelen verifieerbaar was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, en dat de wetenschap bij de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.