ECLI:NL:RBZWB:2022:1540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
02-242302-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbereidingshandelingen in verband met onvoldoende bewijs en geen bewuste en nauwe samenwerking met medeverdachten

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een (gestolen) bus en vele drugs(precursoren) op 8 september 2021. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging was als bijlage aan het vonnis gehecht. De officier van justitie stelde dat de verdachte als gebruiker van de loods de vaten met chemicaliën voorhanden had en redelijkerwijs moest vermoeden waarvoor deze goederen waren bestemd, wat zou duiden op medeplegen van het delict. De verdediging betwistte echter dat de verdachte op de hoogte was van de illegale activiteiten en stelde dat zijn werkzaamheden onder reguliere werkzaamheden voor zijn werkgever vielen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 september 2021 de chemicaliën voorhanden had, maar dat niet voldoende aannemelijk was dat hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze goederen bestemd waren voor het vervaardigen van harddrugs. De verklaring van de verdachte werd als plausibel beschouwd, vooral omdat deze op onderdelen verifieerbaar was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, en dat de wetenschap bij de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-242302-21
vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
raadsvrouw mr. C.G. Matze, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte samen met anderen op 8 september 2021 een (gestolen) bus en vele drugs(precursoren) voorhanden heeft gehad, bestemd voor het opzettelijk vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen en vervoeren van harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft als gebruiker van de loods de vaten met chemicaliën voorhanden gehad en heeft redelijkerwijs moeten vermoeden waarvoor deze goederen waren bestemd. Daarbij wordt uitgegaan van voorwaardelijk opzet. Volgens de officier van justitie is sprake van medeplegen, omdat verdachte in het bijzijn van de medeverdachten de vaten met chemicaliën vanuit de loods in hun voertuig plaatste, verdachte één van de medeverdachten kon aanwijzen waar een bepaalde [naam 7] in de loods stond en de medeverdachten ook al vóór 8 september 2021 bij de loods zijn gesignaleerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de omstandigheid dat de werkzaamheden die verdachte heeft verricht met betrekking tot de levering van 19 pallets chemicaliën vallen onder de reguliere werkzaamheden die hij uitvoerde voor zijn werkgever. Het papierwerk van deze levering was in orde. Verdachte kon dan ook niet vermoeden dat er iets niet klopte, dat hij illegaal handelde. Het opzet op het feit ontbreekt. Evenmin kan het medeplegen worden aangetoond.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 8 september 2021 was bij de politie de melding binnengekomen dat een bestelbus, een Fiat Ducato, met valse kentekenplaten de grens van Nederland/België bij [naam 6] was gepasseerd. Een drietal politieagenten heeft naar aanleiding van deze melding positie ingenomen op het industrieterrein [naam 6] . Zij zagen de voornoemde Fiat Ducato op een terrein van een bedrijfspand/loods staan. Vervolgens namen zij waar dat een man, die later verdachte bleek te zijn, met een heftruck vaten aan het inladen was in dat voertuig. Uit nader onderzoek is gebleken dat deze vaten chemische stoffen bevatten, die onder meer kunnen worden gebruikt voor het vervaardigen van (synthetische) drugs. In de loods zijn nog meer van dergelijke vaten aangetroffen. Voorts zijn destijds de bestuurder en de bijrijder van de Fiat Ducato, genaamd [naam 1] en [naam 2] , bij de loods gesignaleerd en als medeverdachten aangemerkt. Op camerabeelden van de loods op 8 september 2021 is gezien dat [naam 2] op enig moment zijn telefoon naar verdachte draaide, hierop iets aanwees en dat verdachte vervolgens richting een [naam 7] in de loods wees.
Verdachte heeft (ter zitting) aangegeven dat hij al vijf jaar vrachtwagenchauffeur is voor [naam 3] uit Bulgarije en tevens in de bewuste loods helpt bij het laden en lossen van vracht- en bestelwagens. Hij wist dat de vaten die hij op 8 september 2021 aan het inladen was in de Fiat Ducato chemische stoffen bevatten. Dit waren volgens hem vaten die afkomstig waren uit een eerdere zending van 19 pallets uit Griekenland, die waren vervoerd door een Bulgaars bedrijf ( [naam 4] ) en door verdachte waren uitgeladen in de loods. Verdachte had op de factuur bij deze vaten gelezen dat het chemicaliën betrof. Deze factuur en de daarbij behorende vrachtbrief, waarop ook 19 pallets zijn vermeld, bevinden zich in het dossier. Tevens is in het dossier een huurovereenkomst aanwezig, waaruit volgt dat [naam 3] sinds 1 april 2017 de loods huurt (van het bedrijf [naam 5] ). Verdachte heeft aangegeven dat hij zelf geen chemicaliën vervoerde, omdat zijn werkgever daarvoor geen vergunning had.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit het vorenstaande voort dat verdachte de chemicaliën op 8 september 2021 voorhanden heeft gehad, nu deze goederen zich in zijn machtssfeer hebben bevonden en hij op de hoogte was van de inhoud van de vaten.
De vraag die nog beantwoord moet worden is of verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat de goederen waren bestemd voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, verkopen en/of vervoeren van harddrugs.
De rechtbank acht dit niet voldoende aannemelijk geworden. Zij acht de verklaring van verdachte plausibel, te meer nu deze op onderdelen verifieerbaar is. De (vervoers)documenten aangaande de 19 pallets chemische stoffen zijn immers beschikbaar en geven geen aanleiding om aan te nemen dat daarin iets niet juist is. Verdachte zegt daarnaast al vijf jaar voor [naam 3] te werken en uit de huurovereenkomst volgt ook dat dit bedrijf al vijf jaar de loods huurt op het industrieterrein [naam 6] .
Verder is uit het dossier onvoldoende af te leiden dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, welke samenwerking een aanknopingspunt zou kunnen zijn voor de eventuele wetenschap bij verdachte. De medeverdachten spraken niet of nauwelijks Grieks – de spaarzame communicatie verliep middels vertaling via de telefoon – en hebben verdachte ook niet genoemd als betrokkene. Dat verdachte aan [naam 2] met behulp van diens telefoon een [naam 7] in de loods heeft aangewezen, hoeft er geenszins op te duiden dat verdachte iets afwist van de vervaardiging van harddrugs of dat had moeten weten, maar kan er ook op wijzen – zoals verdachte heeft gesteld – dat hij heeft geholpen bij het vinden van de juiste goederen, nu de deze waren voorzien van voor de medeverdachten onleesbare (in de Griekse taal gestelde) etiketten.
De wetenschap bij verdachte, althans het vermoeden, en daarmee ook het opzet op het (medeplegen van het) delict kan niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Wat zich heeft afgespeeld bij de loods kan als atypisch worden beschouwd, maar is ook niet meer dan dat.
De rechtbank acht daarom het tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en
mr. R.H.J. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2022.