ECLI:NL:RBZWB:2022:1654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
05/192664-21 ontneming
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering na vrijspraak in hoofdzaak

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene, die eerder was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd, waarbij een bedrag van € 597.700,96 werd genoemd. Dit bedrag was gebaseerd op een rapport van de Koninklijke Marechaussee en correcties die tijdens de zitting waren gemaakt. De verdediging stelde echter dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk moest worden verklaard, gezien de vrijspraak in de hoofdzaak.

De rechtbank oordeelde dat, aangezien de betrokkene was vrijgesproken van de feiten die aan de ontnemingsvordering ten grondslag lagen, de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vordering. De rechtbank benadrukte dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit een belemmering vormt voor de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering. Dit oordeel is in lijn met eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat een ontnemingsvordering niet kan worden toegewezen zonder een voorafgaande veroordeling.

De rechtbank heeft de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. C.H.W.M. Sterk, en is openbaar uitgesproken op 5 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 05/192664-21
vonnis van de rechtbank van 5 april 2022
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. W.M. Shreki, advocaat te Rotterdam.
Eier zal hierna worden aangeduid als betrokkene.

1.De procedure

De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2022, waarbij de officier van justitie mr. P.A. de Boer en de gemachtigde raadsvrouw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De officier van justitie heeft daarbij de vordering gewijzigd tot een ontnemingsbedrag van € 597.700,96.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat betrokkene medeplichtig is geweest aan de oplichting van het Ministerie van Defensie. Betrokkene heeft daarmee een voordeel behaald ter hoogte van € 597.700,96. Dit bedrag is gebaseerd op het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ van de Koninklijke Marechaussee van 31 augustus 2020 en de ter zitting gemaakte correcties op de berekening. De officier van justitie heeft verder verzocht de betalingsverplichting hoofdelijk op te leggen.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu in de hoofdzaak vrijspraak is bepleit.

4.Het oordeel van de rechtbank

Betrokkene is op 5 april 2022 door deze rechtbank vrijgesproken van de haar ten laste gelegde feiten. De ontnemingsvordering is gebaseerd op deze aan betrokkene ten laste gelegde feiten. Gelet op de vrijspraak in de onderliggende strafzaak, is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering. De vervolging van betrokkene heeft immers niet tot een veroordeling geleid. Het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit staat aan de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg (zie HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4258).

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en
mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2022.