ECLI:NL:RBZWB:2022:1751

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
02-326944-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes, beroep op noodweer gehonoreerd

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee pogingen tot doodslag door met een mes te steken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, die in 1988 geboren is, heeft op 4 april 2020 in Tilburg een mes gebruikt tegen twee aangevers, [aangever 1] en [aangever 2], na een confrontatie met een groep jongens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door deze groep, die hem aanviel terwijl hij op zijn scooter zat. De rechtbank honoreerde het beroep op noodweer en oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor de bewezen feiten. De benadeelde partij, [aangever 2], vorderde schadevergoeding, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de vordering van de benadeelde partij afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/326944-20
vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. W.N. Ramnun, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1. heeft geprobeerd om [aangever 1] te doden dan wel zwaar te mishandelen;
feit 2. heeft geprobeerd om [aangever 2] te doden dan wel (zwaar) heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee maal een poging tot doodslag, maar stelt dat er onvoldoende bewijs is dat het initiatief tot de agressie bij verdachte lag. Er was sprake van een feitelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Het is onduidelijk wanneer verdachte opstond en met het mes stak en nu het de vraag is of het steken met een mes in verhouding staat met de aanval van de jongens met blote handen, had verdachte mogelijk kunnen volstaan met roepen: “Ik heb een mes”. Gelet daarop acht de officier van justitie het beroep op noodweer niet, maar het beroep op noodweerexces wel aan de orde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweer(exces) en dat verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Poging tot doodslag
Op basis van het eindproces-verbaal, en dan met name de aangiftes van [aangever 1] en [aangever 2] , de verklaring van verdachte en de medische verklaringen opgemaakt over het ontstane letsel bij beide aangevers, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 4 april 2020 aan de Baronielaan/Bredaseweg in Tilburg ontstond er een grimmige sfeer, nadat verdachte de groep van aangevers [aangever 1] en [aangever 2] en hun vrienden [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] tegen kwam op straat. Verdachte was op zijn scooter, aangevers waren te voet. Op enig moment heeft verdachte een mes tevoorschijn gehaald en heeft hij gestoken in de borststreek van [aangever 1] aan de linkerkant en in de borststreek van [aangever 2] , aan de rechterkant. [aangever 1] had een steekwond aan zijn borst ter hoogte van het hart, hij had een klaplong en vanwege het bloeden is een drain geplaatst. [aangever 2] had eveneens een steekwond in zijn borstkas en een klaplong. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezwaaid met een survival- of vissersmes met een zaagkant en dat het mes (uitgeklapt) circa 20 cm groot was. Door met een dergelijk mes met kartels in de nabijheid van het hart te steken van beide aangevers, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangever 1] en [aangever 2] het leven zouden laten. Verdachte heeft, anders geformuleerd, voorwaardelijk opzet gehad op hun dood. Hij heeft zich daarmee naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zowel [aangever 1] als op [aangever 2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op omstreeks 4 april 2020 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [aangever 1] met een mes, in de borststreek, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op omstreeks 4 april 2020 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [aangever 2] met een mes, in de borststreek, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van verdachte.

Beroep op noodweer
Verdachte heeft gesteld dat niet hij, maar de groep jongens waartoe aangevers behoorden, de agressors waren op 4 april 2020 en dat hij zich moest verdedigen tegen het vanuit hen afkomstig geweld. De jongens liepen op straat en waren naar zijn zeggen duidelijk onder invloed. De weg werd verdachte versperd, zodat hij zijn weg op de scooter niet kon vervolgen, vervolgens bood iemand van de groep hem een biertje aan en wilde hiervoor een tegenprestatie. Hierna ging de groep jongens om verdachte heen staan. Toen verdachte aangaf vijf euro te willen betalen, lag hij voor hij het goed en wel besefte op de grond en werd hij door meerdere personen geschopt en geslagen tegen zijn lichaam en hoofd. Verdachte wilde weggaan, maar dit lukte niet omdat zijn scooter ook op de grond lag en niet gestart kon worden. Hij raakte in paniek en vreesde voor zijn leven. Pas toen hij het mes tevoorschijn haalde en hiermee rondzwaaide, kon hij wegkomen. Hij weet dat hij mensen heeft geraakt. Verdachte herinnert zich niet hoe hij is thuisgekomen en had behoorlijk hoofdletsel (een zware hersenschudding) en diverse bloeduitstortingen, met name op zijn hoofd.
Beoordeling rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank ziet zich hierbij gesteld voor de vraag of het scenario zoals geschetst door verdachte meer in overeenstemming is met de feitelijke gang van zaken op 4 april 2020, dan de verklaringen afgelegd door aangevers [aangever 1] en [aangever 2] en hun vrienden [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .
De rechtbank stelt allereerst vast dat aangevers [aangever 1] , [aangever 2] en hun vrienden [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] verklaringen bij de politie hebben afgelegd die niet geheel consistent en niet volledig zijn. Zo is er wisselend verklaard over het feit of verdachte nu wel of geen biertje vroeg dan wel kreeg, hoe er is gestoken, of het nu na een woordenwisseling was of uit het niets dat verdachte begon te steken en verklaren aangevers en bovengenoemde getuigen aanvankelijk nauwelijks over het vanuit de groep gebruikte geweld tegen verdachte.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat is getracht de verklaringen op elkaar af te stemmen. Er zijn namelijk door aangevers en getuigen diverse berichten per social media over en weer gestuurd waaruit kan worden afgeleid dat de groep vrienden een gelijkluidend scenario naar buiten wilde brengen. Zo stuurde getuige [naam 5] al op 4 april 2020 om 3.22 uur, toen de hulpdiensten zeer kort na het steekincident vermoedelijk nog bij hen waren, een bericht in de groepsapp met de teksten: “
Boys. Hij was zat. Hij wilde een biertje van ons. Hij kreeg die. En hij was al zat. Toen stapte hij van zijn scooter.
Pakte hij uit de buddy een mes en begon hij rond te slaan” Aangever [aangever 1] stuurde op 22 april 2020 de volgende berichten: “
Ik moet iedereen die die avond van ’t steken bij was spreken. Tegelijk. Beste vandaag. Moet weten wie wat heeft gezegd en wat jullie gaan zeggen stel er komt verhoor.” Daarnaast reageerde [aangever 1] met: “
Niks via app bro” toen [naam 5] op 2 juni 2020 schreef: “
Voor degene die verhoor hebben hou je [naam 6] thuis”.
Na confrontatie bij de rechter-commissaris met het mogelijk afstemmen van hun verklaringen, hebben aangevers en de getuigen ontkend dat er was afgestemd dan wel verklaard dat ze zich dat niet meer konden herinneren.
Bovendien constateert de rechtbank dat toen aangevers en de andere jongens zelf als verdachten door de politie werden gehoord met betrekking tot het geweld gepleegd tegen verdachte, zij geen antwoord gaven op de gestelde vragen. Zij beriepen zich op hun zwijgrecht of gaven aan: “geen commentaar”.
Nu de verklaringen van de zeven jongens niet consistent, onvolledig en (waarschijnlijk) op elkaar afgestemd zijn en zij daarnaast geen antwoorden wilden geven op aanvullende vragen met betrekking tot hun eigen rol, is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat het is gegaan zoals verdachte heeft gesteld. Zij overweegt hierbij het onderstaande.
De rechtbank stelt ook vast dat verdachte, zowel bij de politie als ter zitting, consistent heeft verklaard en niet enkel over de voor hem ontlastende zaken, maar ook de voor hem belastende zaken heeft verteld.
Verder kan volgens de rechtbank wel degelijk uit de berichten die op de telefoons van aangevers en getuigen werden gevonden, worden opgemaakt dat verdachte door de zeven jongens tegen het hoofd is geschopt en bierflesjes tegen zijn hoofd heeft gekregen. Aangever [aangever 2] heeft verklaard in voornoemde berichten dat hij verdachte een “high kick” zou hebben gegeven. Ten tweede bevinden zich in het dossier, naast de verklaring van verdachte en de berichten, ook foto’s van verdachte waaruit blijkt dat hij tijdens het incident flink gewond is geraakt aan zijn hoofd, hetgeen past bij zijn verklaring.
Kortom: Voor de lezing van verdachte, dat er een grimmige sfeer was, dat er door de groep een biertje werd aangeboden, dat hij tegen het hoofd is geschopt en geslagen door een of meer jongens, wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun gevonden in het dossier. Ook voor de vrees van verdachte dat hij het leven zou laten bij de confrontatie valt, naast zijn eigen verklaring, steun te vinden in de tekst die op 4 april 2020 werd gezet in de groepsapp van aangevers en hun vrienden: “
Hij kreeg tikken jonge. Maar hij bleef maar opstaan. Bierflesjes op zijn hoofd. Kopschoppen. Hahaha. Ja is onnatuurlijk om dat nuchter te overleven”.
De rechtbank gaat, gezien het bovenstaande, er daarom vanuit dat verdachte zich moest verweren tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding vanuit de groep van zeven jongens die hem van zijn scooter duwden en vervolgens, toen hij op de grond lag, hem tegen het hoofd (en lichaam) hebben geschopt en geslagen. De groep was met zeven personen, verdachte was alleen en het was nacht en donker. Door de politie is ook gerelateerd, zoals verdachte heeft verklaard, dat in ieder geval getuigen [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] onder invloed van alcohol leken te zijn. Verdachte wist niet wat de jongens van hem wilden en heeft zich moeten verweren omdat hij, zo verklaarde hij ter zitting, het anders zelf niet had kunnen navertellen.
De rechtbank honoreert dan ook het beroep op noodweer, zowel ten aanzien van feit 1 als feit 2 op de dagvaarding. Verdachte heeft niet strafbaar gehandeld en de rechtbank zal verdachte dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 4.504,35 voor feit 2, materieel bestaande uit € 344,35 eigen risico, € 60,- daggeld ziekenhuis, € 100,- verhuisvergoeding en immaterieel bestaande uit € 4.000,- smartengeld.
Dat [aangever 2] schade heeft geleden, kan worden vastgesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat de behandeling van de vordering hier een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat in het kader van artikel 6:101 BW niet eenvoudig valt vast te stellen welk aandeel de benadeelde partij zelf heeft gehad in het geweld. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 41, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: poging tot doodslag;
Feit 2: poging tot doodslag.
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. J.F.C. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2022.