ECLI:NL:RBZWB:2022:1861

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1597
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het creëren van een woning in afwijking van het bestemmingsplan

Op 8 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2], beroep hebben ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Dit besluit, genomen op 4 februari 2022, weigerde een omgevingsvergunning voor het creëren van een (beneden)woning in afwijking van het bestemmingsplan in het pand aan [adres 1] en [adres 2] te [plaatsnaam]. Verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelden dat er sprake was van een spoedeisend belang. Ze gaven aan dat de gemeente Tilburg van plan was om in de zomer van 2022 een zelfbewoningsplicht in te voeren, wat hen zou dwingen om het pand leeg te laten staan als zij het niet zelf konden bewonen.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekers niet voldoende hadden onderbouwd dat het mislopen van huurinkomsten zou leiden tot een financiële noodsituatie. Bovendien werd gesteld dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen, tenzij er sprake is van een evident onrechtmatig besluit van het college.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen voldoende spoedeisend belang was aangetoond. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Peters, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1597 WABOA VV

uitspraak van 8 april 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers.

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 4 februari 2022 van het college (bestreden besluit) over het weigeren van een omgevingsvergunning voor het in afwijking van het bestemmingsplan creëren van een (beneden)woning in het pand aan [adres 1] en [adres 2] te [plaatsnaam] Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de uitspraak in beroep niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
2.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om voorlopig toestemming te verlenen om [adres 1] als woning te verhuren. Volgens verzoekers is sprake van een spoedeisend belang. Zij kunnen de uitspraak in beroep niet afwachten, omdat dit enorme financiële gevolgen zal hebben en omdat de gemeente Tilburg van plan is in de zomer van 2022 een zelfbewoningsplicht in te voeren. Zij hebben het pand aan [adres 1] aangekocht om te verhuren als beneden- en bovenwoning. Zij kunnen de woning niet zelf bewonen en als gevolg van de zelfbewoningsplicht zou dat leiden tot leegstand.
3. Het bij wijze van voorlopige voorziening verlenen van voorlopige toestemming voor het creëren van een (beneden)woning is een vergaande maatregel, die niet past bij het karakter van een voorlopige voorzieningenprocedure. Daarnaast blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. Verzoekers hebben echter niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat het mislopen van huurinkomsten zal leiden tot een dergelijke financiële noodsituatie. Indien in (hoger) beroep zal blijken dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd staat het verzoekers vrij om vergoeding van eventueel gederfde huurinkomsten te vragen.
4. Bij het ontbreken van voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, zoals hier het geval is, bestaat slechts aanleiding voor het niettemin treffen van een voorlopige voorziening indien – ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht – zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en het bestreden besluit in de hoofdzaak in stand zal blijven. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd geen grond voor dat oordeel.
5. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekers tot het treffen van een voorlopige voorziening zal afwijzen. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 8 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ABRvS 21 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:91, r.o. 4.