Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een inwoner van [plaatsnaam], en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 9 oktober 2019, waarbij zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd ingetrokken en teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 25 november 2019 werd afgewezen. In het bestreden besluit van 2 januari 2020 verklaarde Orionis het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond, maar eiser ging in beroep tegen dit besluit.
De rechtbank behandelde de zaak op 24 november 2021, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde alsook vertegenwoordigers van Orionis aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Orionis had een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiser, waarbij bleek dat er een extreem laag waterverbruik was, wat de veronderstelling rechtvaardigde dat eiser niet op het uitkeringsadres woonde. Eiser betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat hij altijd op het opgegeven adres had gewoond, maar de rechtbank vond zijn verklaringen niet geloofwaardig.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan de verplichting om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken. Hierdoor kon het recht op bijstandsuitkering niet worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de intrekking van de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht tot 4 augustus 2014, evenals de terugvordering van de onterecht betaalde bijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, en is openbaar gemaakt op 5 januari 2022.