ECLI:NL:RBZWB:2022:1934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3436
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Tozo-uitkering voor zelfstandig ondernemer met verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandig ondernemer, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder. Eiseres had een uitkering ontvangen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor de periodes van 30 april 2020 tot en met 4 juni 2020, 12 september 2020 tot en met 26 september 2020, en 15 december 2020 tot en met 31 december 2020. Het college heeft echter besloten om de uitkering te herzien en een bedrag van € 2.843,85 terug te vorderen, omdat eiseres meer dan 28 dagen in het buitenland had verbleven tijdens de uitkeringsperiodes.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en is in beroep gegaan. Tijdens de zitting op 11 maart 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de voorwaarden voor de Tozo-uitkering en dat zij door de coronamaatregelen niet in staat was om naar Nederland te reizen. De rechtbank heeft overwogen dat de Participatiewet bepaalt dat verblijf buiten Nederland leidt tot uitsluiting van het recht op bijstand, tenzij er zeer dringende redenen zijn. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet kon aantonen dat er sprake was van een acute noodsituatie en dat de terugvordering van de Tozo-uitkering gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar slechts voor zover het betreft de herziening en terugvordering van de Tozo-uitkering over twee (reis)dagen die ten onrechte in mindering waren gebracht. Het college is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3436 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres

gemachtigde: mr. D.S.A. Boekema,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 april 2021 (primair besluit I) heeft het college eiseres meegedeeld dat de toegekende uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) wordt herzien over de periode van 30 april 2020 tot en met 4 juni 2020 (Tozo 1), van 12 september 2020 tot en met 26 september 2020 (Tozo 2) en van 15 december 2020 tot en met 31 december 2020 (Tozo 3).
Bij besluit van 11 mei 2021 (primair besluit II) heeft het college de als gevolg hiervan onverschuldigd betaalde uitkering van eiseres teruggevorderd tot een bedrag van € 2.843,85 bruto.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
In het besluit van 1 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het primaire II gegrond verklaard in die zin, dat is afgezien van brutering van de terugvordering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 11 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde en namens het college mr. N.C.J.P. Melsen en [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiseres is zelfstandig danseres, choreograaf en danslerares. Het college heeft eiseres bij besluiten van 4 juni 2020, 30 juli 2020 en 12 november 2020 een uitkering toegekend op grond van de Tozo. Achteraf is het college gebleken dat eiseres tijdens het ontvangen van deze uitkering gedurende langere tijd in het buitenland heeft verbleven. Op 7 april 2021 heeft eiseres tegenover handhavers van het college daarover een verklaring afgelegd. Vervolgens heeft het college de primaire besluiten genomen.
2.
Het bestreden besluit.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres over de dagen waarop zij (meer dan 28 dagen) in het buitenland verbleef geen recht heeft op een Tozo-uitkering. Het college ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 16, eerste lid van de Participatiewet alsnog een Tozo-uitkering over die dagen te verstrekken. Het college is namelijk niet gebleken van een acute noodsituatie. Het college heeft besloten met betrekking tot de terugvordering af te zien van brutering en heeft het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 2.207,75 netto.
3.
Standpunt van eiseres.
Eiseres voert aan dat zij op het moment van het uitbreken van de coronacrisis voor haar werk in Luxemburg verbleef. Als gevolg van de onzekere situatie omtrent de maatregelen heeft zij ervoor gekozen om naar haar familie in [plaatsnaam 2] te reizen in plaats van naar Nederland. Eiseres stelt dat als gevolg van de coronamaatregelen tot half juni 2020 voor haar een onaanvaardbaar gevaar voor de gezondheid bestond om te reizen. Eiseres voert aan dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de voorwaarden voor het ontvangen van Tozo-uitkering. Zij was niet op de hoogte van het feit dat zij maar 28 dagen in het buitenland mocht verblijven. Eiseres wijst op de aanvraagformulieren waarin door het college niet is gevraagd naar verblijf in het buitenland. In het model aanvraagformulier is wel een vraag daarover opgenomen, maar het college heeft niet dit model, maar een eigen model gebruikt. Eiseres stelt dat zij zeker eerder naar Nederland zou zijn gereisd als zij op de hoogte was geweest van deze voorwaarde. Dan was zij in september 2020 ook niet naar [plaatsnaam 3] gereisd en ook niet voor de feestdagen naar [plaatsnaam 2] . Eiseres stelt verder dat toepassing van het territorialiteitsbeginsel in haar geval onredelijk uitpakt, nu van haar niet geëist kon worden beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt omdat de gehele cultuursector dicht was en bovendien haar vaste lasten doorliepen. Eiseres stelt dat het college een onjuiste uitleg geeft aan de dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid van de Participatiewet. Volgens eiseres was sprake van een acute noodsituatie omdat reizen naar Nederland een onaanvaardbaar gezondheidsrisico voor haar zou hebben meegebracht, nu zij voor haar beroep als danseres afhankelijk is van een goede gezondheid.
Eiseres stelt dat de dringende reden moet worden uitgelegd in het licht van de Tozo, namelijk om haar in staat te stellen de crisis te overleven. Eiseres stelt in dat verband dat haar vaste lasten in Nederland doorliepen en dat zij in april 2020 ongeveer € 1.000,- spaargeld had, een bedrag waarmee zij de crisis niet kon overleven. Eiseres doet verder een beroep op het vertrouwensbeginsel en de formele zorgvuldigheid, en voert aan dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. In dat verband wijst eiseres erop dat zij niet beschikbaar kon zijn voor de arbeidsmarkt en dat eventuele inkomsten te controleren zijn. Ook had het college de kosten die de moeder van eiseres heeft betaald voor levensonderhoud van de Tozo-uitkering kunnen aftrekken. Eiseres doet verder een beroep op het vrije verkeer van diensten (artikel 56 VWEU). Zij stelt dat zij in september 2020 aantoonbaar in [plaatsnaam 3] en [plaatsnaam 2] verbleef voor werkdoeleinden. Zij vindt dat zij gelijkgesteld moet worden met een “grensoverschrijdende arbeider” die meer dan 28 dagen in het buitenland mag verblijven en dat zij ten minste recht heeft op een Tozo-uitkering in de periode van 12 september tot en met 26 september 2020.
4.
Wettelijk kader.
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken en hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e van de Participatiewet bepaalt dat geen recht op bijstand heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin van de Participatiewet kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a van de Participatiewet kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Op grond van het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5.
Beoordeling
5.1
De rechtbank stelt allereerst het volgende voorop. De Tozo is een noodvoorziening die in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers te helpen, die door de maatregelen van de overheid in verband met het coronavirus in de financiële problemen zijn gekomen. Indien een zelfstandig ondernemer als gevolg van de coronacrisis in zijn inkomen is geraakt en niet meer zelf in zijn bestaan kan voorzien, dan biedt de Tozo onder voorwaarden een inkomensvoorziening. De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Participatiewet waarin, kort samengevat, staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand aan zelfstandigen en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. De Tozo is geïnspireerd op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), dat dezelfde grondslag heeft. Voor zover in de Tozo niet expliciet van die bepalingen is afgeweken, gelden de bepalingen uit de Participatiewet.
5.2.
Herziening.
Eiseres bestrijdt niet dat zij meer dan 28 dagen in het buitenland heeft verbleven.
Of sprake is van schending van de inlichtingenplicht kan buiten beschouwing blijven nu het college dit standpunt in het bestreden besluit heeft verlaten.
De rechtbank overweegt dat de Participatiewet bepaalt dat verblijf buiten Nederland – behoudens een toegestane maximale verblijftermijn van vier weken – leidt tot uitsluiting van het recht op bijstand. In de wetsgeschiedenis (zie Kamerstukken II, 2010-2011, 32 815, nr. 3, pag. 16-17) staat dat de bijstand is bedoeld als vangnet om te kunnen voorzien in de bestaanskosten in Nederland. Het toestaan van een langdurig verblijf in het buitenland met behoud van bijstand past daar volgens de wetgever niet bij. De bijstandsgerechtigde moet daarom in Nederland wonen én verblijven om recht op bijstand te hebben. De wetgever sluit degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, dan wel een aangesloten periode langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, uit van het recht op bijstand, ingevolge artikel 13, eerste lid en onder e, van de Participatiewet
(zie de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 augustus 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:7430). De reden van het verblijf buitenland is daarbij niet relevant.
Een uitzondering op dit uitgangspunt kan zich voordoen indien er sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) doen zeer dringende redenen zich voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben”.
Het college heeft, anders dan eiseres stelt, een juiste uitleg aan artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet gegeven. Van een acute noodsituatie is geen sprake. Een moeilijke financiële situatie is in het algemeen geen dringende reden. Eiseres heeft alleen over de extra (meer dan 28 dagen) dagen waarop zij in het buitenland verbleef geen recht op uitkering. Op die dagen had zij weliswaar kosten van huur, energie en verzekeringen, maar voor het overige werd zij door familie onderhouden. Uit nagekomen stukken blijkt bovendien dat de moeder van eiseres haar grotendeels heeft onderhouden en ook de huur en diverse rekeningen heeft betaald. De stelling van eiseres dat zij tot 4 juni 2020 niet naar Nederland kon reizen vanwege een onaanvaardbaar gezondheidsrisico overtuigt de rechtbank niet. Eiseres is een jonge vrouw en heeft niet gesteld noch onderbouwd dat zij een kwetsbare gezondheid heeft. Eiseres had niet alleen op 14 maart 2020 vanuit Luxemburg rechtstreeks naar huis kunnen reizen in plaats van naar [plaatsnaam 2] , maar had ook daarna nog vanuit [plaatsnaam 2] naar huis ( [plaatsnaam 1] ) kunnen gaan. Eiseres geeft aan dat in maart 2020 reizen naar Duitsland niet mogelijk was, maar het gaat er hier om dat zij naar haar huis in Nederland kon reizen. De rechtbank overweegt dat de grens tussen Nederland en Duitsland nooit gesloten is geweest.
Eiseres doet verder een beroep op het vrije verkeer van diensten (artikel 56 VWEU). Zij stelt dat zij in september 2020 aantoonbaar in [plaatsnaam 3] en [plaatsnaam 2] verbleef voor werkdoeleinden. Dit beroep slaagt niet. Het verdrag is niet op eiseres van toepassing, nu het hier gaat om een bijstandsuitkering en niet om een sociale verzekeringsuitkering. De Tozo-uitkering valt dus niet onder de materiële werkingssfeer van dit verdrag.
Beroep op algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit volgt uit de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559. De rechtbank is van oordeel dat eiseres in dit geval geen concrete toezeggingen zijn gedaan in die zin, dat zij ondanks een verblijf in het buitenland toch recht op een Tozo-uitkering zou hebben. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres heeft in totaal ruim 3 maanden (94 dagen) teveel in het buitenland verbleven, dat het college de Tozo 1,2 en 3-uitkering over deze periode heeft herzien, acht de rechtbank niet onevenredig.
Het college heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten de Tozo-uitkering van eiseres te herzien over de periode van 30 april 2020 tot en met 4 juni 2020 (Tozo 1), van 12 september 2020 tot en met 26 september 2020 (Tozo 2) en van 15 december 2020 tot en met 31 december 2020 (Tozo 3). Wel is op de zitting door het college erkend dat hierbij ten onrechte twee (reis)dagen teveel in mindering op de uitkering zijn gebracht. Dit dient te leiden tot een gegrondverklaring van het beroep en tot een herberekening van de herziening en (netto) terugvordering. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand.
5.3.
Terugvordering.
De rechtbank ziet met het college in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen dringende redenen om af te zien van terugvordering. Niet gebleken is van een uitzichtloze situatie of een acute noodsituatie. Bovendien wordt bij de invordering van de schuld rekening gehouden met de financiële situatie en draagkracht van eiseres.
De terugvordering van de aan eiseres onverschuldigd betaalde Tozo-uitkering over de periode waarin eiseres in het buitenland verbleef, blijft daarom in stand. Omdat het college op de Tozo-uitkering twee (reis)dagen teveel heeft in mindering heeft gebracht, heeft dit ook gevolgen voor de hoogte van de terugvordering. Het college zal het netto terugvorderingsbedrag opnieuw moeten vaststellen.
6. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd, maar slechts voor zover het betreft de herziening en terugvordering van de Tozo-uitkering betreffende de twee teveel berekende (reis)dagen. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1). Verder moet het college de reiskosten van eiseres naar de zitting vergoeden. De reiskosten van eiseres van [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 4] (retour op basis van openbaar vervoer tweede klas) bedragen in totaal € 10,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de Tozo-uitkering over twee (reis)dagen teveel is herzien en teruggevorderd;
  • draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
  • € 1.528,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 11 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.