ECLI:NL:RBZWB:2022:1950

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
AWB- 20_6516
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA en de afwijzing van de IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de herziening van een WIA-uitkering. Eiser, die als chauffeur/kraanmachinist heeft gewerkt, heeft zich sinds 14 oktober 2015 ziek gemeld vanwege sarcoïdose en gerelateerde longklachten. Het UWV heeft in eerdere besluiten eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een melding van toegenomen klachten op 28 november 2018, heeft het UWV de arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat zijn aanvraag voor een IVA-uitkering heeft afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De verzekeringsartsen van het UWV hebben de medische situatie van eiser zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om aan te nemen dat er sprake was van een duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsartsen gevolgd en geoordeeld dat er voldoende onderzoek is gedaan naar de klachten van eiser. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn stelling van duurzame arbeidsongeschiktheid onderbouwt.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar niet op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
Locatie Middelburg
zaaknummer: BRE 20/6516 WIA

uitspraak van 11 april 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 april 2020 (bestreden besluit II) van het UWV over de herziening van het besluit van 22 april 2020 (bestreden besluit I) over de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 januari 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als chauffeur/kraanmachinist. Voor dat werk is hij op
14 oktober 2015 uitgevallen vanwege sarcoïdose en daaraan gerelateerde longklachten. Bij besluit van 13 september 2017 is aan eiser, per einde wachttijd, van 11 oktober 2017 tot en met 10 oktober 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van 51,15% arbeidsongeschiktheid. In de beslissing op bezwaar van 27 maart 2018 is de mate van arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd verhoogd tot 55,64%. Eiser heeft tegen deze beslissing op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 27 maart 2018 is op 12 mei 2021 ongegrond verklaard.
Op 28 november 2018 heeft eiser – door aanhoudende kortademigheid en zwaardere pijn op de borst – een melding toegenomen klachten ingediend bij het UWV. Bij besluit van 2 augustus 2019 (primair besluit) heeft het UWV, naar aanleiding van deze melding toegenomen klachten, de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55,75%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primair besluit.
In bestreden besluit I heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV acht eiser vanaf 28 november 2018 volledig arbeidsongeschikt en kent eiser vanaf die datum een loonaanvullingsuitkering toe.
Bestreden besluit I is herzien door besteden besluit II. In dit besluit is de volledige arbeidsongeschiktheid vanaf 28 november 2018 gehandhaafd, met dien verstande dat eiser tot 11 oktober 2019 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. In het besluit de beslissing van 30 april 2020 is aan eiser vanaf 11 oktober 2019 een loonaanvullingsuitkering toegekend.
2.
Omvang geschil
Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat het beroep is gericht tegen bestreden besluit II.
In geschil is of het UWV op goede gronden de melding toegenomen klachten per
28 november 2018 heeft afgewezen. Daarnaast is in geschil of het UWV op goede gronden heeft besloten geen duurzame arbeidsongeschiktheid aan te nemen en daarmee de IVA-uitkering af te wijzen.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser onderzocht tijdens het spreekuur van 11 juni 2019. Tijdens het psychisch onderzoek worden – behoudens een vermoeide en gespannen indruk, een gedrukte stemming en een verlaagd interesse- en activiteitenniveau – geen bijzonderheden waargenomen. Bij het lichamelijk onderzoek stelt de verzekeringsarts vast dat de abductie en exorotatie van met name de rechterschouder beperkt is. Eiser kan de rechterarm niet boven schouderhoogte heffen. Eiser draagt een flexibele nekkraag, waardoor de anteflexie, retroflexie, lateroflexie en rotatie beperkt is. Bij de ellebogen wordt geen bewegingsbeperking waargenomen. Bij het onderzoek aan de handen en polsen is er sprake van een verminderde knijpkracht. De flexie van de vingers en de vinger-duimpositie verlopen traag en verkrampt. Een duidelijke bewegingsbeperking is niet waargenomen. Bij de lumbale wervelkolom is de anteflexie, de retroflexie en de rotatie duidelijk beperkt en pijnlijk. Eiser geeft aan dat de pijn uitstraalt naar de benen. De verzekeringsarts stelt als diagnoses sarcoïdose, HNP L4/5, een depressie, fibromyalgie, tinnitus en artrose van de CWK. Volgens de verzekeringsarts voldoet eiser niet aan de voorwaarden om Geen Benutbare Mogelijkheden of een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts vergelijkt de functionele mogelijkhedenlijst (FML) per einde wachttijd met de aangevulde FML van 5 maart 2018 in de bezwaarschriftprocedure tegen het besluit van 13 september 2017. De verzekeringsarts handhaaft de FML van
5 maart 2018 en maakt een voorbehoud ten aanzien van de nog te ontvangen informatie van de huisarts.
De informatie van de huisarts is op 10 juli 2019 ontvangen en vervolgens heeft de verzekeringsarts de rapportage aangevuld. Uit de informatie volgt dat de reumatoloog als diagnose fibromyalgie heeft gesteld en dat de in 2015 gediagnosticeerde sarcoïdose niet de oorzaak is van de gewrichtsklachten. Eiser gebruikt als medicatie twee puffers, paracetamol en af en toe Ibruprofen. Eiser slikt geen antidepressiva. De ontvangen informatie geeft de verzekeringsarts geen aanleiding om extra beperkingen aan te nemen. Er is ook kennis genomen van de aanmelding voor het revalidatietraject, waarvoor eiser op dat moment nog in een pre intakefase zat. Er kan op dat moment niet worden uitgegaan van een urenbeperking wegens verminderde beschikbaarheid vanwege tijdsintensieve behandeling. Er is ook geen reden om vanuit preventief oogpunt een urenbeperking aan te nemen.
Gedurende de bezwaarschriftprocedure heeft de verzekeringsarts – naar aanleiding van de aanmelding voor het revalidatieprogramma – nog een aanvullende rapportage opgesteld. De verzekeringsarts is uitgegaan van een revalidatietraject vanaf 8 oktober 2019 tot en met 22 mei 2020 en heeft voor die periode een urenbeperking aangenomen. Eiser is tijdens het traject, op afwisselende dagen, twee tot drie dagen per week onder behandeling. De verzekeringsarts adviseert om die reden om na afloop van het revalidatietraject een herbeoordeling uit te voeren. De verzekeringsarts verwacht – door het wegvallen van de verminderde beschikbaarheid – een toename van de benutbare mogelijkheden en neemt om die reden geen duurzame arbeidsongeschiktheid aan.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 24 maart 2020, na bestudering van het dossier, gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanknopingspunten voor aanpassing van de eerdere beoordeling. Uit de door eiser overgelegde nadere medische gegevens volgt niet dat er sprake is van ernstigere beperkingen dan waarvan bij de totstandkoming van de beslissing is uitgegaan. De verzekeringsgeneeskundige situatie is niet gewijzigd ten opzichte van die per einde wachttijd. De sarcoïdose is stabiel en zorgt niet voor ontstekingen in de longen noch blijkt van aantasting van de gewrichten door sarcoïdose of fibromyalgie. Er is geen sprake van chronische reumatische aandoeningen. De psychische klachten en de rug- en nekklachten waren bekend en zijn al eerder beoordeeld. Eiser onderbouwt de stelling dat er sprake is van toenemende medische beperkingen niet met medische gegevens, zoals bijvoorbeeld een neuropsychologisch onderzoek.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in FML van 31 juli 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Sinds 28 november 2018 is hij volledig arbeidsongeschikt en er is geen sprake van verbetering. Eiser claimt een IVA-uitkering. De beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid voldoet niet aan de eisen die de jurisprudentie hieraan stelt. Verder verwijst eiser naar de beroepsprocedure tegen de beslissing op bezwaar van 27 maart 2018.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, in het bijzonder de sarcoïdose, de fibromyalgie, de psychische klachten en de nek- en rugklachten. Beide verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd, waarbij de verzekeringsarts eiser op het spreekuur ook lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Er heeft in voldoende mate op de klachten gericht onderzoek plaatsgevonden. Eiser heeft in beroep geen nieuwe informatie overgelegd. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Niet gebleken is dat in de FML van 31 juli 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
4.4
Voor wat betreft de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid overweegt de rechtbank als volgt. Om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid te beoordelen, maakt het UWV gebruik van het zogenaamde beoordelingskader Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen (verder: het Beoordelingskader). De toepasselijkheid van het Beoordelingskader is niet in geding.
Kort zakelijk weergegeven beoordeelt de verzekeringsarts op basis van dit Beoordelingskader als eerste stap of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Onder herstel wordt dan verbetering van de functionele mogelijkheden en daarmee de belastbaarheid verstaan. Dat is het geval als sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Als de eerste stap niet leidt tot kwalificatie van duurzame arbeidsongeschiktheid, is verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten en volgt de tweede stap. Bij de tweede stap beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. Er is ofwel een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden dan wel is verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten.
Indien in het eerst komende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of, en zo ja, in hoeverre, die de verbetering van de belastbaarheid na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Alsdan zijn er weer twee mogelijkheden, namelijk dat er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (hiervan is alleen sprake bij een behandeling, waarvan vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid) ofwel verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
4.5
De rechtbank stelt vast dat 28 november 2018 – de dag waarop eiser toegenomen klachten heeft aangevoerd – de datum in geding is. Eiser voert aan dat hij sinds 28 november 2018 volledig arbeidsongeschikt is en dat zijn situatie niet verbetert. Om die reden zou hem een IVA-uitkering toegekend moeten worden.
Naar het oordeel van de rechtbank lijkt eiser er van uit te gaan dat de situatie ten tijde van beroep leidend is voor het oordeel over de vraag of er sprake is van een situatie van duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiser haalt immers aan dat hij op dat moment al 17 maanden arbeidsongeschikt is. Bij voornoemde beoordeling gaat het er om dat er een inschatting wordt gemaakt van verbetering van de belastbaarheid.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd geoordeeld dat er in het geval van eiser op de datum in geding, 28 november 2018, sprake was van een zodanige situatie dat verbetering van zijn belastbaarheid te verwachten was. Eiser zou immers gaan deelnemen aan een revalidatietraject. Verder heeft eiser ook niet met medische informatie onderbouwd dat er in zijn geval sprake is van duurzaamheid van zijn beperkingen.
4.6
Dat eiser niettemin al langere tijd als volledig arbeidsongeschikt wordt beschouwd, is het gevolg van een arbeidskundige oorzaak. Eiser is door het UWV vanaf 8 oktober 2019 tijdelijk toegenomen beperkt geacht omdat hij een multidisciplinair revalidatietraject zou ondergaan. In het kader van dat traject heeft de verzekeringsarts aangenomen dat eiser voor maximaal 16 uur per week beschikbaar is.
Uit het arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar van 15 april 2020 in deze procedure volgt dat er uitgaande van de datum in geding 28 november 2018 onvoldoende actuele functies aan eiser voorgehouden konden worden. Dit betekent, zoals het UWV terecht in het bestreden besluit II heeft overwogen, dat er onvoldoende functies konden worden geduid, zodat de restverdiencapaciteit op nihil moest worden gesteld.
De rechtbank kan de overwegingen van het UWV op dit punt volgen. Dat er kennelijk nog geen herbeoordeling heeft plaatsgevonden, maakt niet dat enkel door het aangehaalde tijdsverloop er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De volledige arbeidsongeschiktheid is in hoofdzaak terug te voeren op arbeidskundige gronden. Het UWV heeft op de datum in geding op goede gronden dan ook geen duurzame arbeidsongeschiktheid aangenomen.
5.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Bij gebreke van feitelijke verdiensten op de datum in geding noch voldoende theoretisch geduide functies geldt op datum in geding een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Omdat eiser dit ook niet betwist, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft daarom per 28 november 2018 onveranderd recht op een loongerelateerde WGA-uitkering, en niet op een IVA-uitkering.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
6.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 11 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.