In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de herziening van een WIA-uitkering. Eiser, die als chauffeur/kraanmachinist heeft gewerkt, heeft zich sinds 14 oktober 2015 ziek gemeld vanwege sarcoïdose en gerelateerde longklachten. Het UWV heeft in eerdere besluiten eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een melding van toegenomen klachten op 28 november 2018, heeft het UWV de arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat zijn aanvraag voor een IVA-uitkering heeft afgewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De verzekeringsartsen van het UWV hebben de medische situatie van eiser zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om aan te nemen dat er sprake was van een duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsartsen gevolgd en geoordeeld dat er voldoende onderzoek is gedaan naar de klachten van eiser. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn stelling van duurzame arbeidsongeschiktheid onderbouwt.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar niet op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.