In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De eiser had een aanvraag ingediend voor een aanvullende beurs en reisvoorziening voor de periode van januari tot en met december 2021, welke door DUO op 14 oktober 2020 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar DUO verklaarde het bezwaar op 14 december 2020 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet gemotiveerd was. Eiser ging hiertegen in beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser bij de indiening van het bezwaarschrift expliciet had verzocht om een termijn om zijn bezwaar te motiveren. Dit verzoek werd niet gehonoreerd, waardoor eiser geen kans kreeg om zijn verzuim te herstellen. De rechtbank oordeelde dat DUO het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van DUO.
De rechtbank oordeelde verder dat DUO verplicht was om het door eiser betaalde griffierecht van € 49,00 te vergoeden en dat DUO ook de proceskosten van eiser moest vergoeden, vastgesteld op € 759,00. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. L.P. Hertsig, en de leden mr. A.G.J.M. de Weert en mr. J.E.C. Vriends. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.