ECLI:NL:RBZWB:2022:2011

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3042
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot intrekking bijstandsuitkering en terugvordering teveel ontvangen uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Tilburg, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser ontving vanaf 23 december 2019 een bijstandsuitkering, maar deze werd door verweerder bij besluit van 26 oktober 2020 ingetrokken met terugwerkende kracht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van 13 september 2020 tot 15 maart 2021 in detentie verbleef en dat hij pas op 14 november 2020 melding maakte van zijn detentie. Dit leidde tot de vraag of de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar was. De rechtbank oordeelde dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn bezwaar en dat hij niet voldoende maatregelen had getroffen om op de hoogte te blijven van belangrijke post, waaronder het besluit van 26 oktober 2020.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding rechtvaardigden. Daarom werd het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zorg te dragen voor de ontvangst van post, vooral in situaties van detentie. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft de beslissing openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3042 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. A. van Tol-Macharoblishvili,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 26 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder de bijstand van eiser met ingang van 23 december 2019 ingetrokken en de teveel ontvangen uitkering van eiser teruggevorderd op grond van de Participatiewet.
In het besluit van 4 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 31 maart 2022. Hierbij waren aanwezig eisers gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] namens verweerder.

Overwegingen

Feiten:
1. Eiser ontving vanaf 23 december 2019 een uitkering. Na onderzoek heeft verweerder bij besluit van 26 oktober 2020 besloten om de bijstand vanaf 23 december 2019 in te trekken en de teveel ontvangen uitkering van eiser terug te vorderen. Hiertegen heeft eiser op 20 april 2021 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft eiser bij brief van 11 mei 2021 bericht dat het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn is ingediend. Verweerder heeft eiser hierbij in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 28 mei 2021 aan te geven of er bijzondere omstandigheden waren waardoor het bezwaarschrift te laat is ingediend. Eiser heeft hierop aangegeven dat hij het primaire besluit niet heeft ontvangen en dat verweerder tijdig op de hoogte was van zijn detentie van 13 september 2020 tot 15 maart 2021.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat verweerder niet eerder dan 14 november 2020 op de hoogte was van de detentie en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding rechtvaardigen.
Geschil:
2. Het gaat in deze procedure om de vraag of verweerder de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Standpunten partijen:
3. Eiser voert als reden voor de termijnoverschrijding aan dat hij van 13 september 2020 tot 15 maart 2021 in detentie verbleef. Eiser heeft dit op 14 november 2020 doorgegeven aan zijn contactpersoon bij het college. Vóór zijn detentie had eiser zijn postadres bij de gemeente Tilburg, welke na drie maanden automatisch wordt geannuleerd en geleegd. Eiser heeft hierdoor niet eerder dan 26 maart 2021 van het primaire besluit van 26 oktober 2020 kennis kunnen nemen. Verder voert eiser aan dat hij vanuit de penitentiaire inrichting zijn administratie niet kon bijhouden. Uit een mailwisseling met zijn contactpersoon in november 2020 is eiser wel duidelijk geworden dat zijn uitkering was beëindigd, maar is de beslissing hem niet per mail toegezonden en is hem niet medegedeeld dat hij daartegen bezwaar kon maken.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat eiser eerst op 14 november 2020 melding heeft gemaakt van zijn verlengde detentie terwijl het primaire besluit dateert van 26 oktober 2020. Dat zijn contactpersoon eiser niet heeft gewezen op de mogelijkheid van het indienen van bezwaar ziet verweerder niet als een verschoonbare reden. Eiser had zelf stappen kunnen ondernemen.
Wettelijk kader:
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling:
5. Niet in geschil is dat het primaire besluit is gedagtekend 26 oktober 2020 en dat deze is verzonden naar het postadres en dat eiser op dit briefadres in de Basisregistratie Personen (Brp) stond geregistreerd.
Eveneens is tussen partijen niet in geschil dat eiser vanaf 13 september 2020 verbleef in de penitentiaire inrichting te [plaatsnaam 2] en dat eiser zijn bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2020 na afloop van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken heeft ingediend.
In geschil is of die termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
Uit artikel 2.39 van de Brp volgt dat een gedetineerde in beginsel zelf zorg dient te dragen voor registratie van diens woonadres in de Brp. De rechtbank stelt vast dat eiser eerst op 14 november 2020 verweerder op de hoogte heeft gebracht van zijn (verlengde) detentie vanaf 13 september 2020. Een wijziging van zijn adres in het Brp heeft pas later plaatsgevonden. Hieruit volgt dat verweerder het besluit van 26 oktober 2020 op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] is het aan eiser om bij langdurige afwezigheid, zoals detentie, passende en toereikende maatregelen te treffen voor de verzorging van de post, waardoor hij of een door hem aangewezen persoon tijdig kennis neemt van relevantie informatie, zoals het hier aan de orde zijnde besluit. Niet gebleken is dat eiser niet in staat was om ervoor te zorgen dat de voor hem bestemde post op een tijdige en juiste wijze werd verzorgd. Dat appellant ervan uitging dat hij maar kort in detentie zou zitten, terwijl dit door verlenging langer werd, komt voor zijn rekening en risico. Nu eiser niet de nodige maatregelen heeft genomen om (tijdig) kennis te kunnen nemen van de voor hem bestemde post, waaronder het besluit van 26 oktober 2020, is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Ook het feit dat eiser in zijn e-mail contact met verweerder niet gewezen is op het genomen besluit en de mogelijkheid om daartegen bezwaar te maken, maakt niet dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Immers, de verantwoordelijkheid om tijdig de nodige maatregelen te nemen ligt bij eiser zelf.
Conclusie:
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bezwaren van eiser terecht nietontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 19 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Voetnoten