Op 4 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV over de weigering van een Wajong-uitkering. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 1 november 2019, waarin haar werd geweigerd een uitkering toe te kennen op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Tijdens de zitting op 11 mei 2021 heeft de rechtbank het UWV de kans gegeven om een eerder geconstateerd gebrek in de motivering van het besluit te herstellen. Het UWV heeft hierop een aanvullende motivering ingediend, waarop eiseres schriftelijk heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was.
In de uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het UWV het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. Eiseres voerde aan dat het UWV niet voldoende had gemotiveerd dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt, en dat de nieuwe standpunten van het UWV haar in een slechtere positie zouden brengen, wat zou neerkomen op reformatio in peius. De rechtbank oordeelde echter dat de gewijzigde grondslag van het UWV niet in strijd was met dit verbod, omdat de positie van eiseres op de datum in geding ongewijzigd bleef.
De rechtbank concludeerde dat het UWV niet aan de zwaardere motiveringsplicht had voldaan en dat de inschatting van de arbeidsmogelijkheden van eiseres onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV ook werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.