ECLI:NL:RBZWB:2022:21

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 19_6377
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een Wajong-uitkering door het UWV en de motiveringsplicht

Op 4 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV over de weigering van een Wajong-uitkering. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 1 november 2019, waarin haar werd geweigerd een uitkering toe te kennen op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Tijdens de zitting op 11 mei 2021 heeft de rechtbank het UWV de kans gegeven om een eerder geconstateerd gebrek in de motivering van het besluit te herstellen. Het UWV heeft hierop een aanvullende motivering ingediend, waarop eiseres schriftelijk heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was.

In de uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het UWV het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. Eiseres voerde aan dat het UWV niet voldoende had gemotiveerd dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt, en dat de nieuwe standpunten van het UWV haar in een slechtere positie zouden brengen, wat zou neerkomen op reformatio in peius. De rechtbank oordeelde echter dat de gewijzigde grondslag van het UWV niet in strijd was met dit verbod, omdat de positie van eiseres op de datum in geding ongewijzigd bleef.

De rechtbank concludeerde dat het UWV niet aan de zwaardere motiveringsplicht had voldaan en dat de inschatting van de arbeidsmogelijkheden van eiseres onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV ook werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6377 Wajong

uitspraak van 4 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. B.J. van de Wijnckel,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 november 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering haar een uitkering toe te kennen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Het beroep is op 11 mei 2021 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 21 juni 2021 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft schriftelijk gereageerd op de reactie van het UWV.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank het volgende overwogen:

“Uit de rapportages en de toelichting ter zitting maakt de rechtbank op dat de conclusie met betrekking tot de ontwikkeling van werknemersvaardigheden met name gebaseerd lijkt te zijn op de ervaringen tijdens de stage, de ontwikkeling die eiseres doormaakte in communicatie tijdens die stage, de psychomotore behandeling en de begeleiding die eiseres krijgt vanuit de woongroep. Dit alles zal volgens het UWV leiden tot meer zelfstandigheid en door training is ontwikkeling en groei mogelijk. De rechtbank mist in de rapportages echter een duidelijke onderbouwing of en hoe eiseres zich kan ontwikkelen op het gebied van communicatie nu niet specifiek is ingegaan op haar taalproblemen in relatie tot het ontwikkelen van werknemersvaardigheden. Het enkel vaststellen dat communicatie met vertrouwde begeleiders beter verloopt is daartoe onvoldoende.

Uit de rapporten blijkt verder dat de begeleiding die eiseres krijgt in de woongroep met name ziet op het bereiken van meer zelfstandigheid op het gebied van wonen en huishouden. Dat eiseres door middel van de begeleiding die zij krijgt in de woongroep bij huishoudelijke taken zelfstandiger zal worden, dat zij nog jong is en nog kan leren, is onvoldoende concreet gelet op de bovengenoemde rechtspraak van de CRvB. Verder is niet aangegeven wat de behandeling van eiseres precies inhoudt en op welke wijze de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij eiseres kunnen ontwikkelen. Evenmin is benoemd welke resultaten op welke termijn er te verwachten zijn.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de inschatting van het UWV over hoe de arbeidsparticipatiemogelijkheden zich bij eiseres kunnen ontwikkelen onvoldoende is onderbouwd. Het UWV had moeten onderzoeken wat de behandeling en begeleiding precies inhouden, op welke wijze deze van invloed zijn op het verbeteren van de communicatie en welke concrete resultaten zijn te behalen. Dat uit de overgelegde informatie van orthopedagoog [naam orthopedagoog] blijkt dat de kans op overschatting en overvraging zeer groot is en dat voortdurende nabijheid en begeleiding nodig is, alsmede dat uit de informatie van de stagedocent blijkt dat eiseres tijdens de tweede stageperiode minder goed functioneerde, is niet zonder meer reden om duurzaamheid aan te nemen omdat hieruit nog niet blijkt dat mogelijkheden tot verbetering en ontwikkeling niet aanwezig zijn”.
3. Het UWV heeft bij brief van 27 juli 2021, met als bijlage het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van 26 juli 2021, het standpunt ingenomen dat eiseres bij nader inzien op de datum in geding over basale werknemersvaardigheden en dus over arbeidsvermogen beschikt.
4. Eiseres voert, kort gezegd, aan het UWV het motiveringsgebrek dat door de rechtbank is geconstateerd niet heeft hersteld. Het UWV neemt een nieuw standpunt in.
Eiseres stelt dat hierdoor sprake is van reformatio in peius omdat eiseres nu in een slechtere positie komt te verkeren in het beroep, een eventueel hoger beroep en eventueel toekomstig herzieningsverzoek. Verder stelt eiseres dat het standpunt dat eiseres over basale werknemersvaardigheden beschikt niet deugdelijk is gemotiveerd en onderbouwd en onzorgvuldig is voorbereid. Het nieuwe standpunt blijkt met name gebaseerd op het feit dat eiseres in het schooljaar 2017-2018 tijdens haar stage bij Gastouderopvang [naam gastouderopvang] heeft bewezen instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden, uit te voeren en afspraken na te komen. Niet gemotiveerd of onderbouwd is hoe het UWV tot deze conclusie is gekomen. Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres tijdens het schooljaar 2017-2018 zes dagen een stage heeft gelopen bij een gastoudergezin. Eiseres stelt dat niet is vermeld welke taken zij daar heeft uitgevoerd. Bovendien wijst eiseres erop dat als het UWV al eerder van oordeel was dat de stage bij kinderdagverblijf [naam kinderdagverblijf] te kort was om een conclusie over werknemersvaardigheden op te baseren, dat dat dan des te meer geldt voor de stage van slechts zes dagen bij het gastoudergezin.
5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank als vaststaand feit vermeld dat niet in geschil is dat eiseres op de datum in geding niet over basale werknemersvaardigheden beschikt en niet in staat is een taak binnen een arbeidsorganisatie uit te voeren. Het UWV komt thans, op basis van dezelfde gegevens, tot de conclusie dat eiseres wel over basale werknemersvaardigheden beschikt.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV met deze grondslagwijziging, anders dan eiseres stelt, niet heeft gehandeld in strijd met het verbod van reformatio in peius nu eiseres als gevolg van de gewijzigde grondslag in beroep niet in een nadeliger positie is komen te verkeren. Haar positie op de datum in geding, namelijk dat zij geen recht heeft op een Wajong-uitkering, is ongewijzigd gebleven. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2891 en ECLI:NL:CRVB:2021:2537.
De rechtbank overweegt dat, nu het UWV op grond van dezelfde gegevens tot een grondslagwijziging is gekomen, dit met zich meebrengt dat aan de motivering zwaardere eisen worden gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV niet aan de zwaardere motiveringsplicht heeft voldaan en overweegt het volgende.
De arbeidsdeskundige b&b merkt in de aanvullende rapportage van 26 juli 2021 op dat de verzekeringsarts b&b in de rapportage van 23 september 2019 heeft gesteld dat er medisch gezien geen twijfel bestaat over het beschikken over werknemersvaardigheden en dat er na deze rapportage destijds onvoldoende overleg heeft plaatsgevonden tussen de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b alvorens de arbeidsdeskundige rapportage van 31 oktober 2019 op te maken. In die rapportage kwam de arbeidsdeskundige b&b tot de conclusie dat basale werknemersvaardigheden ontbreken, omdat eiseres onvoldoende continuïteit kan bieden binnen een arbeidssituatie/arbeidsomgeving omdat zij onder andere moeite heeft met het begrijpen van instructies en communiceren (vanuit haar stage dient er veelvuldig te worden gecommuniceerd met de kinderen en collega’s).
De arbeidsdeskundige b&b heeft zich nu in de aanvullende rapportage van 26 juli 2021 opnieuw gebogen over de aanwezige gegevens. Daarbij heeft hij zich bij de beoordeling of eiseres beschikt over basale werknemersvaardigheden niet langer gebaseerd op de ervaringen tijdens de stage bij [naam kinderdagverblijf] . De stageplek bij [naam kinderdagverblijf] bleek achteraf te hoog gegrepen omdat communicatie daar een groot deel van uitmaakte. Verder was daar geen sprake van een rustige, overzichtelijke en voorspelbare werkomgeving.
De arbeidsdeskundige b&b rapporteert op 26 juli 2021 voorts dat eiseres tijdens een eerdere stage bij Gastouderopvang [naam gastouderopvang] , in het schooljaar 2017-2018, heeft bewezen instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden, uit te voeren en afspraken na te komen. [naam gastouderopvang] is een zeer kleinschalige organisatie waar eiseres de nodige begeleiding kreeg.
De rechtbank stelt voorop dat, indien -ondanks de ontwikkelingsleeftijd van eiseres- er medisch geen twijfel is over het kunnen beschikken over werknemersvaardigheden, de arbeidsdeskundige vervolgens afdoende dient te onderbouwen dat eiseres daadwerkelijk beschikt over werknemersvaardigheden. De rechtbank stelt vast dat in het dossier zich geen verslag van de stageperiode bij Gastouderopvang [naam gastouderopvang] bevindt. Niet duidelijk is welke werkzaamheden eiseres precies heeft verricht en hoe zij heeft gefunctioneerd. Dat uit deze stage kan worden geconcludeerd dat eiseres over basale werknemersvaardigheden beschikt, mede gelet op de eerdere conclusies over de belemmeringen van eiseres in de communicatie en de omstandigheid dat ook bij gastouderopvang veelvuldig zal moeten worden gecommuniceerd met kinderen en ouders, heeft de arbeidsdeskundige b&b dan ook onvoldoende gemotiveerd. Dit geldt temeer nu eiseres tijdens deze stageperiode slechts zes dagen bij een gastouder stage heeft gelopen en de arbeidsdeskundigen eerder de (langere) stageperiode bij [naam kinderdagverblijf] te kort vonden om de werknemersvaardigheden op vast te stellen.
De rechtbank ziet geen reden om het UWV nogmaals de mogelijkheid te bieden om zijn standpunt nader te motiveren.
6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
Nu het UWV het gebrek niet heeft hersteld, dan wel na grondslagwijziging niet aan de motiveringsplicht heeft voldaan, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
8. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen vier weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 4 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.