Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, gevestigd te Maastricht, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een verzuimboete die aan de belanghebbende was opgelegd omdat zij geen aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) had gedaan voor het boekjaar 2018/2019. De belanghebbende, opgericht op 27 september 2018, had een eerste verlengd boekjaar tot en met 31 december 2019. De inspecteur had op 31 oktober 2020 ambtshalve een aanslag Vpb opgelegd en een verzuimboete van € 2.757 opgelegd, omdat de belanghebbende niet tijdig aangifte had gedaan. In de bezwaarfase heeft de belanghebbende alsnog aangifte gedaan, waarna de inspecteur de boete heeft verminderd tot € 500. De rechtbank heeft op de zitting van 7 april 2022 de argumenten van de belanghebbende gehoord, die aanvoerde dat de boete disproportioneel was en dat zij te goeder trouw was. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht een verzuimboete had opgelegd, aangezien de belanghebbende niet tijdig aangifte had gedaan. De rechtbank overwoog dat de boete dient als prikkel om aan aangifteverplichtingen te voldoen en dat de omstandigheden van de belanghebbende niet leidden tot een ander oordeel. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.