Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 22 april 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,
Procesverloop
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
Verzoek
Beoordeling
Conclusie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 22 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Het bestreden besluit, genomen op 3 november 2020, betrof de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Verzoekster had eerder begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen, maar deze was in 2019 geweigerd. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank in 2020, waarbij het college was opgedragen om op het bezwaar van verzoekster te beslissen, was aan verzoekster een maatwerkvoorziening 'Begeleiding licht' toegekend voor een periode van zes maanden. Verzoekster was het niet eens met de omvang en duur van de begeleiding en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij zij vroeg om 20 uur begeleiding per week op basis van de indicatie 'middel' voor minimaal een jaar.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat verzoekster geen procesbelang meer heeft. Het geschil betrof een beoordeling van een al verstreken periode en verzoekster had geen onderbouwd verzoek om schadevergoeding ingediend. Bovendien had zij geen gebruik gemaakt van de eerder toegekende voorziening 'Begeleiding licht'. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.