In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van omgevingsvergunningen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. van Harssel, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van 6 oktober 2020 en 7 oktober 2020, waarbij vergunningen zijn verleend voor het huisvesten van seizoensmedewerkers en het bouwen van een kas op een specifiek adres. Eiseres heeft in beroep gesteld dat de vergunningen ten onrechte zijn verleend, onder andere omdat het college niet op goede gronden heeft gehandeld en niet voldoende rekening heeft gehouden met de geldende wet- en regelgeving, waaronder het Besluit omgevingsrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunningen zijn verleend met toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, maar oordeelt dat dit niet juist is. De rechtbank concludeert dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, valt onder de bepalingen van het Besluit milieueffectenrapportage, waardoor artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht niet van toepassing is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.600,- bedragen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen bij de verlening van omgevingsvergunningen en de noodzaak om te voldoen aan de relevante wet- en regelgeving. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing, stikstofberekeningen en de effecten op natuurwaarden, waarbij zij heeft geoordeeld dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar deze aspecten.