ECLI:NL:RBZWB:2022:2260

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
02-325390-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersdelict met gevaar voor zwaar lichamelijk letsel door ernstige verkeersregels schending

Op 27 september 2021 heeft de verdachte in Tilburg de verkeersregels in ernstige mate geschonden, wat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen met zich meebracht. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 26 april 2022 uitspraak gedaan in deze strafzaak. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. van Rooijen, werd beschuldigd van meerdere verkeersovertredingen, waaronder het overschrijden van de maximumsnelheid, bumperkleven, en het rijden over een busbaan. Tijdens de zitting op 12 april 2022 heeft de officier van justitie, mr. C. de Pagter, de beschuldigingen toegelicht en bewijs gepresenteerd, waaronder processen-verbaal van bevindingen en de verklaring van de verdachte zelf. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat er levensgevaar of zwaar letsel te duchten was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de verkeersregels heeft overtreden en dat dit gedrag gevaar voor anderen heeft opgeleverd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uren op, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bijdrage aan de maatschappij en zijn zorg voor zijn kinderen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-325390-21
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1979 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. van Rooijen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 27 september 2021 te Tilburg met opzet meerdere verkeersregels heeft overtreden waardoor risico op zwaar letsel of overlijden van andere weggebruikers ontstond.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk meerdere verkeersregels heeft overtreden en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De officier van justitie baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte. Het feit dat verdachte meerdere verkeersovertredingen heeft begaan gedurende langere periode maakt dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft overschreden. Uit de verklaring van verdachte blijkt voorts de opzet. Verdachte heeft immers bewust uit handen van de politie willen blijven. De gedragingen van verdachte hebben naar algemene regels een voorzienbaar gevaar opgeleverd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank omtrent de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd. Het dossier biedt echter te weinig aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat er levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Hoe minder verkeersovertredingen bewezen kunnen verklaard, des te minder gevaar er te duchten was. Verdachte heeft ook aangegeven oplettend te zijn geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van meerdere gedragingen (het overschrijden van de maximumsnelheid; over een rijbaanafscheiding en een busbaan rijden; door rood rijden; voertuigen aan de verkeerde kant in te halen en spookrijden) een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank die gedragingen wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 12 april 2022;
- het proces-verbaal van bevindingen (pagina’s 8 tot en met 10 van het eind proces-verbaal);
- het proces-verbaal van bevindingen (pagina’s 10 en 11 van het eindproces-verbaal).
De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bumperkleven en aan het insturen op een zich van verdachte rechts bevindend voertuig. De rechtbank verwijst hierbij naar bovengenoemde processen-verbaal van bevindingen. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
De rechtbank moet beoordelen of verdachte a) de verkeersregels heeft geschonden; b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan; c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank stelt op grond van deze bewijsmiddelen vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle gedragingen zoals deze ten laste zijn gelegd. Hetgeen meerdere verkeersovertredingen betreft.
Verdachte heeft gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment), in dit geval gedurende ongeveer 10 minuten, meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels geschonden. Hierdoor heeft verdachte de verkeersregels tevens in ernstige mate geschonden.
De rechtbank is van oordeel dat hij dit ook opzettelijk heeft gedaan.
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. De rechtbank is van oordeel dat hieraan is voldaan. Verdachte heeft verklaard dat hij naar het politiebureau wilde rijden en had gezworen nooit meer in een politiebus te zullen zitten. Hij wilde dit voorkomen. Hierin ligt naar het oordeel van de rechtbank een bewuste keuze besloten. Verdachte heeft opzettelijk de verkeersregels geschonden. Hij heeft dit gedaan om te voorkomen dat hij op dat moment zou worden aangehouden.
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat op de weg door het vertonen van het hiervoor beschreven rijgedrag. Uit de bevindingen van de verbalisanten volgt dat er sprake was van aanwezig verkeer en een redelijk normale verkeersdrukte. De beschreven situatie levert naar het oordeel van de rechtbank gevaar voor zwaar lichamelijk letsel op. Dat gevreesd moest worden voor een zodanige aanrijding dat daarbij weggebruikers zouden komen te overlijden kan hier, naar het oordeel van de rechtbank, echter niet uit worden afgeleid. De omstandigheid dat verbalisanten niet hebben gerelateerd dat verdachte bijvoorbeeld voor een (brom)fietser of voetganger uit heeft moeten wijken en/of een dergelijke weggebruiker voor verdachte uit heeft moeten wijken, maakt dat de rechtbank niet bewezen acht dat er gevaar voor leven te duchten was. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat verdachte op de Ringbaan-Noord en de Ringbaan-West te Tilburg reed. Dit betreffen relatief brede wegen voor doorgaand verkeer. Indien verdachte dergelijk rijgedrag had vertoond in een woonwijk, was de kans op een fatale aanrijding wellicht aanzienlijk groter geweest en had de rechtbank wel een te duchten levensgevaar aangenomen.
Voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft de verkeersregels in ernstige mate geschonden, met gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 september 2021 te Tilburg, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, te weten de Ringbaan-Noord en de Ringbaan-West en de Abeelstraat, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- de wettelijk toegestane maximumsnelheid ter plaatse in ernstige mate te
overschrijden, en
- hierbij over een rijbaanafscheiding te rijden en
- hierbij voertuigen links en rechts in te halen, en
- hierbij over enige afstand over een busbaan te rijden, en
- hierbij meermalen te bumperkleven, en
- hierbij een verkeerslicht te passeren welk rood licht uitstraalde, en
- hierbij meermalen over enige afstand tegen de verkeersrichting in te rijden, en
- hierbij in te sturen op een zich rechts van verdachte bevindend voertuig,
door welke verkeersgedragingen van verdachte gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met aftrek van de periode dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de eis van de officier van justitie moet worden gematigd waarbij er rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte draagt een steentje bij aan de maatschappij door daklozen op te vangen en breakdance-les te geven aan minder bedeelde kinderen. Daarnaast werkt verdachte en draagt hij zorg voor zijn 13 kinderen. Ook het feit dat de invordering en teruggave van zijn rijbewijs niet vlekkeloos is verlopen, dient in dit geval te worden meegenomen bij de strafbepaling.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft als bestuurder van een auto opzettelijk meerdere verkeersregels ernstig geschonden: hij heeft onder meer de toegestane maximumsnelheid ernstig overschreden, niet de aangegeven rijrichting gevolgd, over de busbaan gereden en door rood licht gereden. Door zo te handelen heeft verdachte gevaarlijke situaties gecreëerd. Hij heeft onaanvaardbare risico’s genomen en andere verkeersdeelnemers daardoor in gevaar gebracht. Verdachte deed dit om willens en wetens uit handen van de politie blijven en zelfstandig naar een politiebureau rijden. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan. Wel heeft verdachte ter zitting inzicht getoond in de ontoelaatbaarheid en het gevaar van zijn gedrag en inmiddels de hem door het CBR opgelegde EMA-cursus gevolgd, waar hij veel van heeft opgestoken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Bij de bepaling en de duur van de straf heeft de rechtbank daarnaast acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank, naast een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel een passende straf. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter zitting zijn gebleken, aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zij zal aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De rechtbank is voorts van oordeel dat een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen moet volgen voor de duur van vier maanden, maar zij zal deze, geheel voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de dagen dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. A. Hello en
mr. A. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2022.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.