ECLI:NL:RBZWB:2022:2264

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1998
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen bouw bedrijfsgebouw in strijd met bestemmingsplan

Op 3 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk. De zaak betreft een handhavingsverzoek van eisers tegen de bouw van een bedrijfsgebouw aan het adres [adres 1] 4 te [plaatsnaam]. Eisers, die wonen aan de [adres 2] te [plaatsnaam], hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college om niet handhavend op te treden. Dit besluit is genomen na een handhavingsverzoek van 3 juni 2020, dat door het college op 7 juli 2020 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eisers ongegrond in een besluit van 24 maart 2021, waartegen eisers beroep hebben ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 maart 2022 werd het beroep besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de loods is gebouwd conform de verleende omgevingsvergunning en dat er geen overtreding is. De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden heeft besloten om niet handhavend op te treden, omdat de omgevingsvergunning formele rechtskracht heeft en de bouw in overeenstemming is met deze vergunning. De rechtbank benadrukt dat eisers niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de omgevingsvergunning, waardoor het handhavingsverzoek niet kan worden ingewilligd.

De rechtbank concludeert dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1998 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1],
[naam eiser 2]en
[naam eiser 3], te [plaatsnaam] , eisers,
gemachtigde: mr. V.Ch. Swane,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam] (vergunninghouder)
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2020 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de bouw van een bedrijfsgebouw aan het adres [adres 1] 4 te [plaatsnaam] afgewezen. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 24 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is gelijktijdig met het beroep geregistreerd onder nummer BRE 21/1802 WABOA besproken op de zitting van de rechtbank op 22 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, de gemachtigde van eisers, [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Bij besluit van 4 juli 2019 is er aan [naam vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfsgebouw aan het adres [adres 1] 4 te [plaatsnaam] . Eisers zijn woonachtig aan de [adres 2] te [plaatsnaam] .
1.2.
Op 3 juni 2020 hebben eisers een handhavingsverzoek ingediend, omdat zij van mening zijn dat het bedrijfsgebouw niet voldoet aan het bestemmingsplan.
1.3.
Op 22 juni 2020 heeft de toezichthouder van de gemeente een controle uitgevoerd bij het adres [adres 1] 4 te [plaatsnaam] . De toezichthouder heeft geconstateerd dat er geen sprake was van een overtreding.
1.4.
Bij besluit van 7 juli 2020 (primair besluit) heeft het college het verzoek om handhavend op te treden tegen de bouw van een bedrijfsgebouw aan het adres [adres 1] 4 te [plaatsnaam] afgewezen.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.5.
Op 19 februari 2021 heeft de toezichthouder wederom een controle uitgevoerd bij het bedrijfsgebouw aan de [adres 1] 4 te [plaatsnaam] . De toezichthouder heeft wederom geconstateerd dat er geen sprake was van een overtreding.
1.6.
In het (bestreden) besluit van 24 maart 2021 heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
1.7.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.
Het geschil
2. Aan de orde is de vraag of het college op goede gronden het verzoek om handhaving inzake de bouw van een bedrijfsgebouw op het adres [adres 1] 4 te [plaatsnaam] heeft afgewezen.
Bespreking
3.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat het college ten onrechte niet heeft geconstateerd dat de afwijking van de regels dusdanig groot is dat ingrijpen, mede in het algemeen belang en ter voorkoming van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, gewenst en noodzakelijk is. Er is sprake van een erkende overschrijding van het bestemmingsplan.
3.2.
Het college en vergunninghouder stellen zich op het standpunt dat er een omgevingsvergunning is verleend en dat deze vergunning formele rechtskracht heeft gekregen. Vergunninghouder mag aan deze vergunning rechten ontlenen en bouwen conform deze vergunning. Ook als deze vergunning in strijd is met het bestemmingsplan. Uit de controles blijkt dat de loods is gebouwd conform de verleende omgevingsvergunning en er is voldaan aan de aan de vergunning verbonden voorwaarden. Nu er geen sprake is van een overtreding, kan er ook niet handhavend worden opgetreden. Of de vergunning in strijd is met de planregels is voor de vraag of er sprake is van een overtreding niet relevant. De verleende vergunning is leidend.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat ter zitting vast is komen te staan dat de loods aan de [adres 1] 4 te [plaatsnaam] is gebouwd conform de verleende omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorwaarden. Naar oordeel van de rechtbank staat niet de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning ter discussie, maar de vraag of er handhavend had kunnen worden opgetreden. Voor zover eisers het niet met omgevingsvergunning eens waren, hadden ze dat kenbaar kunnen maken door tijdig bezwaar te maken tegen de omgevingsvergunning. Uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo vloeit immers voort dat de onderhavige omgevingsvergunning tevens het impliciete oordeel behelst dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan niet nodig is. Verzoekers hebben niet tijdig bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Het zou in strijd zijn met een goede procesorde als eisers dat door middel van een handhavingsverzoek alsnog kunnen doen.
Toetsen aan de bouwregels van het bestemmingsplan is naar oordeel van de rechtbank niet meer mogelijk als de omgevingsvergunning is verleend en in rechte is komen vast te staan. Er dient dan te worden gekeken of de loods in overeenstemming is met de verleende omgevingsvergunning. Nu vaststaat de dat de loods in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning is gebouwd, is er geen sprake van een overtreding en heeft het college op goede gronden besloten om niet handhavend op te treden.
Ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel stelt de rechtbank voorop dat het gelijkheidsbeginsel verlangt dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State strekt een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het desbetreffende bestuursorgaan een gemaakte fout moet herhalen en de omgevingsvergunning dient te verlenen. [1] Het is dus niet zo dat andere eigenaren van percelen aan de [adres 1] te [plaatsnaam] altijd een omgevingsvergunning kunnen krijgen, omdat vergunninghouder deze heeft gekregen en het gelijkheidsbeginsel dat vergt. Het college zal dit per geval moeten beoordelen.

Conclusie

4. Nu de loods in overeenstemming is met de verleende omgevingsvergunning is er geen sprake van een overtreding en heeft het college op goede gronden het handhavingsverzoek afgewezen. Het beroep is ongegrond.
5. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 3 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ABRvS 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:438.