ECLI:NL:RBZWB:2022:2269

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
C/02/392073 / HA RK 21-245
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • [voorletters] Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rangregeling en voorlopige staat van verdeling in executieprocedure met meerdere belanghebbenden

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 25 april 2022, wordt de voorlopige staat van verdeling vastgesteld in een executieprocedure met meerdere belanghebbenden. De zaak betreft de rangregeling van de opbrengst van een appartement dat onder executie is gesteld. De verzoekster, International Card Services B.V. (ICS), heeft een vordering ingediend van € 57.808,81, terwijl de belanghebbende Houben een vordering van € 26.526,36 heeft ingediend. De officier van justitie heeft ook een vordering ingediend van € 71.560,00, maar deze wordt niet meegenomen in de rangregeling omdat deze als een zuiver toekomstige vordering wordt beschouwd, aangezien er nog geen ontnemingsmaatregel is aangevraagd.

De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat de vorderingen van ICS en Houben voldoende zijn onderbouwd en dat de bedragen die zij vorderen, kunnen worden opgenomen in de voorlopige staat van verdeling. De rechter-commissaris heeft ook opgemerkt dat de vordering van de officier van justitie niet kan worden opgenomen, omdat deze niet voldoet aan de vereisten voor opname in de rangregeling. De beschikking concludeert met de vaststelling dat ICS recht heeft op € 55.867,08 en Houben recht heeft op € 18.399,01 uit de executieopbrengst van het appartement. De rechter-commissaris gelast de nederlegging van deze staat ter griffie en stelt partijen in de gelegenheid om bezwaar te maken tegen de verdeling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Breda
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rekestnummer: C/02/392073 / HA RK 21-245
Voorlopige staat van verdeling ex artikel 483 Rv van 25 april 2022
ter zake de rangregeling betreffende de opbrengst van de ten laste van de heer [belanghebbende] gehouden executie van het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van het appartement, staande en gelegen aan de [straat + huisnummer] te [woonplaats] ,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. R.A. van Weelderen te Schalkhaar, gemeente Deventer,
en

1.[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. R. Janssen te Helmond,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BELGACOM N.V.,
gevestigd te Brussel, België,
belanghebbende,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOUBEN MEDIATECHNIEK B.V.mede h.o.d.n.
FOXX AV PROJECTS,
gevestigd te Haelen en kantoorhoudende te Roermond,
belanghebbende,
gemachtigde: H.J. de Jonge werkzaam bij LAVG Gerechtsdeurwaarders te Groningen,
4.
DE OFFICIER VAN JUSTITIE VAN HET FUNCTIONEEL PARKET ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
belanghebbende,
gemachtigden: mr. A. Lodder, officier van justitie, en mr. T.Q. de Booys, civiel juridisch adviseur,
5. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende,
advocaat: mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.
Verzoekster zal hierna ICS worden genoemd. Belanghebbenden zullen hierna respectievelijk [belanghebbende] , Belgacom, Houben, de officier van justitie en ING worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank 24 november 2021 met de daarin genoemde stukken;
– de brieven van de griffier ex artikel 482 Rv d.d. 24 november 2021;
– de akte van de zijde van ICS, ter griffie ingekomen op 26 november 2021;
– de akte van de zijde van Houben, ter griffie ingekomen op 30 november 2021, met producties 1 tot en met 9;
– de akte van de zijde van de officier van justitie, ter griffie ingekomen op 1
december 2021, met bijlagen 1 en 2;
– de mondelinge behandeling gehouden op 7 maart 2022;
– de spreekaantekeningen van de zijde van ICS;
– de ter zitting door ICS overgelegde vervangende producties 3 tot en met 5;
– de akte van de zijde van ICS, ter griffie ingekomen op 7 maart 2022, met producties 1 tot en met 5.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot vaststelling van de verdeling van de netto-opbrengst van de ten laste van [belanghebbende] gehouden executie van het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van het appartement, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [straat + huisnummer] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [letter] , nummer [nummer] (hierna: het appartement).

3.De beoordeling

3.1.
Op het appartement rustte een hypotheekrecht van ING. Daarnaast rustten er vier beslagen op het appartement, waaronder een beslag van ICS. ING heeft het appartement executoriaal geveild. Uit de veilingopbrengst is de vordering van ING geheel voldaan, waarna een bedrag van € 83.937,45 resteerde dat is gestort bij de notaris als de in artikel 3:270 lid 3 BW bedoelde bewaarder. ICS heeft vervolgens een rangregeling verzocht.
3.2.
Bij beschikking van 24 november 2021 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is mr. [voorletters] Hermans benoemd tot rechter-commissaris. Ingevolge artikel 482 lid 1 Rv zijn de in artikel 480 Rv bedoelde belanghebbenden bij brief van de griffier van 24 november 2021 in de gelegenheid gesteld om bij akte hun vordering bij de rechter-commissaris in te dienen.
3.3.
De volgende belanghebbenden hebben een verzoek ingediend om voor de hierna genoemde vordering te worden opgenomen in de onderhavige rangregeling:
I. ICS heeft een vordering ingediend van in totaal € 57.808,81, bestaande uit een bedrag van € 29.164,77 in hoofdsom dat voortvloeit uit een op 21 oktober 2009 gewezen vonnis, een bedrag van eveneens € 29.164,77 aan contractuele rente (gemaximeerd), een bedrag van € 2.152,76 aan proceskosten (inclusief conservatoir beslag) en € 2.107,23 aan betekening- en executiekosten, waarop een bedrag van € 4.780,72 in mindering is gebracht uit hoofde van gedane betalingen. De vordering kent geen preferentie. ICS heeft – na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter met begroting van de vordering op € 36.000,00 – voor deze vordering op 31 augustus 2009 conservatoir beslag gelegd. Dat beslag is op 29 oktober 2009 executoriaal geworden.
II. Houben heeft een vordering ingediend van in totaal € 26.526,36, bestaande uit een bedrag van € 13.812,00 in hoofdsom dat voortvloeit uit een op 27 februari 2014 gewezen vonnis, een bedrag van € 10.501,81 aan wettelijke handelsrente berekend tot 29 november 2021, € 1.553,67 aan proceskosten, € 92,25 aan betekeningskosten, € 1.446,64 aan executiekosten en € 99,99 aan nasalaris, waarop een bedrag van € 980,00 in mindering is gebracht uit hoofde van gedane betalingen. De vordering kent geen preferentie. Houben heeft voor deze vordering op 2 november 2012 conservatoir beslag gelegd. Dit beslag is executoriaal geworden naar aanleiding van het vonnis van 27 februari 2014 en betekening daarvan op 3 april 2014 aan [belanghebbende] . Uit een uittreksel van het kadaster van 22 oktober 2020, overgelegd bij het verzoekschrift van ICS, volgt dat het conservatoir beslag van Houben is ingeschreven voor een bedrag van € 16.718,00.
III. De officier van justitie heeft een vordering ingediend voor een bedrag van € 71.560,00. De officier van justitie heeft op 17 april 2014 conservatoir beslag als bedoeld in artikel 94a Sv gelegd tot zekerheid van verhaal van een geldboete en/of ontnemingsmaatregel. In het proces-verbaal is het bedrag waarvoor het recht tot verhaal zal worden uitgeoefend geschat op voornoemd bedrag. [belanghebbende] is op 1 mei 2020 in eerste aanleg veroordeeld, maar het strafvonnis is nog niet onherroepelijk. Een ontnemingsmaatregel is nog niet aanhangig gemaakt.
3.4.
Hoewel daartoe uitgenodigd, heeft Belgacom – de vierde beslaglegger – geen vordering ingediend, waardoor zij niet meedeelt in de rangregeling.
3.5.
Op 27 januari 2021 heeft de rechtbank bepaald dat een mondelinge behandeling ten overstaan van de rechter-commissaris zal plaatsvinden op 7 maart 2022. Tijdens de mondelinge behandeling zijn enkel de advocaat van ICS en de gemachtigde van Houben verschenen. Houben en ICS betwisten elkaars vorderingen niet, maar wel de door de officier van justitie ingediende vordering. Kort gezegd zijn zij van mening dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn als de vordering van de officier van justitie meegenomen wordt in de rangregeling. De officier van justitie heeft al in 2014 conservatoir beslag gelegd en op 1 mei 2020 is het strafvonnis in eerste aanleg gewezen. Desondanks is een ontnemingsmaatregel nog altijd niet aanhangig gemaakt. ICS is van mening dat de officier van justitie nodeloos wacht en dat de belangen van de beslagleggers dienen te prevaleren boven het mogelijke belang van de officier van justitie.
3.6.
De rechter-commissaris merkt op dat zowel de vordering van ICS als – naar zij aanneemt – de vordering van Houben inmiddels door kosten en renten hoger is dan het begrote bedrag waarvoor verlof tot het leggen van conservatoir beslag is verleend. Anders dan in de literatuur wel wordt betoogd (zie bijvoorbeeld Asser Procesrecht/Steneker 5 2019/743 en 208), is de rechter-commissaris van oordeel dat de vorderingen niet enkel mogen worden meegenomen tot het bedrag waarvoor verlof is verleend, maar voor het gehele bedrag waarvoor – inmiddels – een executoriale titel is verkregen. Het in het verlof begrote bedrag is niet bedoeld als een maximum bedrag waarvoor beslag wordt gelegd, maar veeleer als een indicatie van het bedrag waarvoor de beslaglegger een vordering op de beslagdebiteur pretendeert te hebben en verhaal beoogt te zoeken (vgl. HR 31 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4691, r.o. 3.6 en de daarbij behorende conclusie van A-G Vellinga, Rn. 10). Het begrote bedrag vormt het uitgangspunt voor de hoogte van de te stellen zekerheid ex artikel 705 lid 2 Rv en vormt daarnaast een indicatie voor derden die mogelijk ook verhaal willen nemen op het beslagen goed, maar heeft verder geen juridische betekenis. Zo valt ook het gehele goed onder de blokkerende werking van het beslag, ongeacht de hoogte van het bedrag waarvoor verlof is verleend. Wél dient het beslag gelegd te zijn voor de vordering waarvoor verhaal wordt gezocht en kan onder dat beslag geen verhaal worden gezocht voor een andere vordering die de beslaglegger op de beslagdebiteur mocht hebben (vgl. HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3096, r.o. 3.11). Indien echter conservatoir beslag is gelegd voor een vordering waarvoor later een executoriale titel wordt verkregen, dan valt het gehele bedrag van de vordering onder het (executoriaal geworden) beslag, ook indien die vordering inmiddels hoger is dan aanvankelijk was begroot. Een andere opvatting zou het onwenselijke gevolg hebben dat voor het meerdere nog executoriaal beslag moet worden gelegd, hetgeen afbreuk doet aan artikel 704 Rv. De vorderingen van ICS en Houben kunnen daarom ook worden opgenomen voor zover zij – genoegzaam onderbouwd – het in het verlof begrote bedrag te boven gaan.
3.7.
De door ICS gevorderde hoofdsom, contractuele rente en proceskosten volgen uit het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 21 oktober 2009 en kunnen daarmee als voldoende onderbouwd in de voorlopige staat van verdeling worden opgenomen. De post betekening en executiekosten is enkel onderbouwd met twee exploten van betekening van het vonnis (en het proces-verbaal van het conservatoir beslag) aan respectievelijk [belanghebbende] en ING. De kosten hiervan bedragen in totaal € 165,50. Ter zitting heeft de advocaat van ICS verklaard dat de overige executiekosten niet in verband staan met het beslag op het appartement. Dat betekent dat die kosten niet in deze rangregeling kunnen worden meegenomen. Enkel de kosten van voornoemde exploten ad € 165,50 zullen worden meegenomen. Rekening houdende met het bedrag van € 4.780,72 dat door [belanghebbende] reeds op de vordering van ICS in mindering is voldaan, zal de rechter-commissaris daarom de vordering van ICS in de voorlopige staat van verdeling opnemen voor een totaalbedrag van € 55.867,08.
3.8.
De door Houben gevorderde hoofdsom, proceskosten en nasalaris volgen uit het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 27 februari 2014 en kunnen daarmee als voldoende onderbouwd in de voorlopige staat van verdeling worden opgenomen. Ook de post betekeningskosten – die betrekking heeft op de kosten van het exploot van betekening van de grosse van het vonnis aan [belanghebbende] – is voldoende onderbouwd en zal in de voorlopige staat van verdeling worden opgenomen. Ten aanzien van de post wettelijke handelsrente merkt de rechter-commissaris op dat uit het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 27 februari 2014 volgt dat de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW en dus niet de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW is toegewezen over een hoofdsom van € 12.860,00 vanaf 23 oktober 2011. Dat betekent dat slechts een bedrag van € 3.201,44 aan wettelijke rente berekend tot de datum van deze beschikking in de voorlopige staat van verdeling wordt opgenomen. Voor de executiekosten geldt dat een gedeelte kennelijk betrekking heeft op gelegde executoriale beslagen ten aanzien van roerende zaken dan wel vorderingen op derden. Die kosten kunnen in deze rangregeling ten aanzien van de verdeling van de executieopbrengst van het appartement, niet worden meegenomen. Voor weer andere kosten geldt dat onduidelijk is waarop deze betrekking hebben. Die kosten zijn daarmee onvoldoende onderbouwd. De rechter-commissaris overweegt daarom dat van de gevorderde executiekosten enkel een bedrag van € 539,91 (de in het vonnis toegewezen kosten van conservatoir beslag) en de kosten van het exploot van betekening van het proces-verbaal van beslaglegging van het appartement aan ING van 8 juni 2015 ad € 79,75 als voldoende onderbouwd in de voorlopige staat van verdeling worden opgenomen. Rekening houdende met het bedrag van € 980,00 dat door [belanghebbende] reeds op de vordering van Houben in mindering is voldaan, zal de rechter-commissaris daarom de vordering van Houben in de voorlopige staat van verdeling opnemen voor een totaalbedrag van € 18.399,01.
3.9.
Zowel ICS als Houben betwist de ingediende vordering van de officier van justitie. De officier van justitie is niet ter zitting verschenen om te onderbouwen waarom de vordering (voor de ingediende hoogte) dient te worden meegenomen in de rangregeling. Een dergelijke onderbouwing was wel op zijn plaats geweest, aangezien de officier van justitie, voor zover bekend, nog altijd geen ontnemingsmaatregel aanhangig heeft gemaakt en ook het begrote bedrag niet heeft onderbouwd. De officier van justitie heeft alleen gesteld dat [belanghebbende] in eerste aanleg is veroordeeld, zonder daarbij aan te geven voor welk strafbaar feit hij is veroordeeld en wat het causaal verband is tussen deze veroordeling en het bedrag waarvoor beslag is gelegd. Bij de beoordeling van de door de officier van justitie ingediende vordering is van belang dat een vordering op grond van een boete of ontnemingsmaatregel pas ontstaat op het moment dat deze onherroepelijk is opgelegd door de strafrechter. De Hoge Raad heeft overwogen dat vóór dat moment, een toekomstige vordering op grond van een ontnemingsmaatregel of boete in een faillissement ex artikel 94d lid 3 Sv slechts voorwaardelijk kan worden ingediend, indien deze is te verwachten, waarbij een vordering uit hoofde van een ontnemingsmaatregel pas is te verwachten als de officier van justitie de ontnemingsmaatregel overeenkomstig artikel 511c lid 1 Sv aanhangig heeft gemaakt (vgl. HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:112). Gelet op het feit dat de officier van justitie nog geen ontnemingsmaatregel aanhangig heeft gemaakt, is de door de officier van justitie ingediende vordering een zuiver toekomstige vordering die geen grondslag vindt in een reeds bestaande rechtsverhouding. In geval van een faillissement geldt dat een dergelijke vordering niet kan worden geverifieerd. De artikelen 483a t/m 483f Rv omtrent het opnemen van voorwaardelijke en toekomstige vorderingen vertonen een sterke gelijkenis met de artikelen 129 t/m 131 en 133 Fw. De wetgever heeft er bewust voor gekozen deze regelingen op elkaar af te stemmen, waarbij zij heeft overwogen dat er geen reden is waarom in geval van een rangregeling buiten faillissement in beginsel niet hetzelfde zou gelden als bij een rangregeling die uit hoofde van een faillissement wordt opgemaakt (
Kamerstukken II1980/81, 16 593, nr. 3, p. 64 (MvT)). Gelet op het voorgaande overweegt de rechter-commissaris – analoog aan de verificatie van een dergelijke vordering in faillissement – dat de vordering van de officier van justitie niet wordt opgenomen in de voorlopige staat van verdeling.
3.10.
De rechter-commissaris merkt op dat de hiervoor vastgestelde vorderingen van ICS en Houben gezamenlijk lager zijn dan het te verdelen bedrag. De verdeling van het restant valt buiten de reikwijdte van deze rangregeling. Wel wijst zij er op dat volgens de opgave van de notaris door (in ieder geval) de Belastingdienst derdenbeslag onder de notaris is gelegd op het restant.
3.11.
Op grond van voorgaande kan de volgende staat van verdeling worden opgemaakt.

4.De beslissing

De rechter-commissaris
4.1.
stelt vast dat ICS gerechtigd is tot het bedrag van € 55.867,08 uit het restant van de executieopbrengst van het appartement;
4.2.
stelt vast dat Houben gerechtigd is tot het bedrag van € 18.399,01 uit het restant van de executieopbrengst van het appartement;
4.3.
gelast de nederlegging van deze staat ter griffie;
4.4.
gelast de griffier verzoekster en belanghebbenden een kopie van deze staat te doen toekomen;
4.5.
bepaalt dat verzoekster en belanghebbenden tot
9 mei 2022kenbaar kunnen maken dat zij bezwaren hebben tegen de verdeling, bij gebreke waarvan de rechter-commissaris haar proces-verbaal zal sluiten en een bevelschrift zal afgeven in de zin van artikel 485 Rv;
4.6.
gelast de griffier, als er bezwaar wordt gemaakt, om alle partijen op te roepen voor een zitting ten overstaan van de rechter-commissaris op een nader te bepalen dag en uur in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10, (4815 GW) te Breda;
4.7.
verzoekt partijen als zij bezwaar willen maken, daarbij tevens opgave te doen van hun verhinderdagen voor de komende vijf maanden.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MM