ECLI:NL:RBZWB:2022:2290
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Peters
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak door heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk over de vastgestelde WOZ-waarde van een appartement. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 310.000,00. De belanghebbende, eigenaar van het appartement, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 23 juli 2020. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 18 maart 2022 heeft de belanghebbende zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar werd bijgestaan door mr. [verweerder] en een taxateur. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wettelijke bepalingen en de argumenten van beide partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde heeft onderbouwd met een matrix en vergelijkingsobjecten, en dat de waardepeildatum op 1 januari 2019 ligt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van de belanghebbende tegen de WOZ-waarde ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.