ECLI:NL:RBZWB:2022:2294
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Peters
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een appartement in [woonplaats]. De heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats] had de WOZ-waarde voor het jaar 2020 vastgesteld op € 300.000,00. Belanghebbende, de eigenaar van het appartement, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 23 juli 2020. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 18 maart 2022 heeft belanghebbende zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde 2], terwijl de heffingsambtenaar werd bijgestaan door [verweerder] en taxateur [naam taxateur]. De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwistte de hoogte van de WOZ-waarde en stelde dat deze maximaal € 247.000,00 zou moeten zijn. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 300.000,00 en heeft een matrix overgelegd ter onderbouwing van deze waarde.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van vergelijkbare verkochte woningen, correct is toegepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen in ligging, grootte en voorzieningen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.