ECLI:NL:RBZWB:2022:2559

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
02/056009-20, 02/056702-20, 02/056596-20 en 02/009364-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, stalking en smaad met gevangenisstraf en TBS-maatregel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, stalking en smaad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 198 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte onderworpen aan een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het herhaaldelijk bedreigen van zijn ex-partner, aangeefster [naam 1], met ernstige gevolgen voor haar en haar kinderen. De bedreigingen omvatten onder andere doodsbedreigingen en bedreigingen met geweld. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan smaad door valse beschuldigingen te uiten over aangever [naam 2] op sociale media. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekenbaar is geacht, en heeft besloten geen TBS-maatregel op te leggen, ondanks het advies van de officier van justitie. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan zowel [naam 1] als [naam 2].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/056009-20, 02/056702-20, 02/056596-20 en 02/009364-20
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsman mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2020, waarbij de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is daarna op 2 december 2020 heropend. De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 maart 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens op 26 april 2022 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
02/056009-20
Feit 1:het sturen van bedreigende berichten aan [naam 1] die ook haar drie kinderen betroffen;
Feit 2:het stalken van [naam 1] ;
Feit 3:het overtreden van zijn contact- en locatieverbod betreffende (het woonadres van) [naam 1] en haar drie kinderen;
02/056702-20:het op Facebook plaatsen van smadelijke berichten over [naam 2] en [naam 3] ;
02/056596-20
Feit 1:het vernielen van zijn enkelband;
Feit 2:het beledigen van een politieagent;
Feit 3:het vernielen van een autospiegel;
02/009364-20
Feit 1:het bedreigen van [naam 2] door zijn auto voor de auto van [naam 2] te gooien en hard te remmen;
Feit 2:het sturen van bedreigende berichten aan [naam 1] die ook haar kinderen, schoonouders, schoonbroer en schoonzus betroffen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle aan hem ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Ten aanzien van alle feiten is er sprake van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [naam 1]
Door de verdediging is bepleit dat de verklaringen van aangeefster [naam 1] niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en dat er tussen haar en verdachte sprake is geweest van contact op wederzijds initiatief.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende. Hoewel er blijkens de verklaringen bij aangeefster sprake lijkt te zijn van ambivalente gevoelens ten opzichte van verdachte, komen de verklaringen in de kern overeen. De strekking van alle door haar afgelegde verklaringen is dat zij geen contact met verdachte meer wil. De verklaringen zijn niet dusdanig van elkaar afwijkend dan wel innerlijk tegenstrijdig dat daardoor de betrouwbaarheid van de verklaringen in het geding komt. De reden waarom [naam 1] verdachte desondanks wel te woord heeft gestaan en waarom zij op enig moment naar zijn huis is gegaan heeft [naam 1] toegelicht. Dat [naam 1] graag contact wil met verdachte is niet gebleken. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Het moet ook voor verdachte duidelijk zijn geweest dat aangeefster, om welke reden dan ook, geen contact meer met hem wilde hebben. Het verweer van de verdediging aangaande de betrouwbaarheid van haar verklaring wordt om die reden verworpen.
De verdediging heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om alsnog alle uitgewerkte telio-gesprekken te ontvangen, indien de rechtbank tot de conclusie zou komen dat het standpunt van verdachte dat aangeefster [naam 1] met verdachte contact wil en zoekt, nog onvoldoende onderbouwd zou zijn, of als zij door de rechtbank als betrouwbaar zou worden bestempeld. De rechtbank wijst dit voorwaardelijke verzoek af, nu zij zich op basis van het huidige dossier en het onderzoek ter zitting voldoende voorgelicht acht.
02/056009-20
Feit 1
Gelet op de bewijsmiddelen in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging van aangeefster [naam 1] mede door middel van berichten die inhouden dat haar drie kinderen iets zou worden aangedaan.
De rechtbank overweegt in dat kader nog dat, ingevolge het arrest van de Hoge Raad van
25 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BO3400), het door artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht beschermde rechtsgoed van persoonlijke vrijheid ook op het spel kan staan ingeval het misdrijf waarmee wordt gedreigd, is gericht tegen een ander dan degene jegens wie de bedreiging is geuit. Een dergelijke bedreiging kan immers een inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid van degene jegens wie de bedreiging is geuit die vergelijkbaar is met een bedreiging die op hem zelf betrekking zou hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is, gelet op de ernst van de bedreigingen met betrekking tot de kinderen van [naam 1] .
Feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging van aangeefster [naam 1] .
Feit 3
Gelet op de bewijsmiddelen in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde handelen in strijd met een contact- en locatieverbod betreffende aangeefster [naam 1] en haar woonadres.
02/056702-20
Gelet op de bewijsmiddelen in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde smaad betreffende [naam 2] en [naam 3] .
De rechtbank overweegt dat de aard en de inhoud van de berichten die zijn geplaatst onder de profielnaam ‘de waarheid komt altijd uit’ soortgelijk is aan de berichten die verdachte onder eigen naam op openbare websites heeft geplaatst. De rechtbank gaat er aldus vanuit dat verdachte ook verantwoordelijk is voor het plaatsen van de berichten onder de profielnaam ‘de waarheid komt altijd uit’.
02/056596-20
Feit 1
Gelet op de bewijsmiddelen in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernieling van een enkelband.
Feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belediging van een ambtenaar in functie.
Feit 3
Gelet op de bewijsmiddelen in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernieling van een autospiegel.
02/009364-20
Feit 1
Gelet op de bewijsmiddelen in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging van aangever [naam 2] .
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat de aard en de inhoud van de berichten soortgelijk zijn aan de door verdachte aan aangeefster verzonden bedreigende berichten, zoals hiervoor onder parketnummer 02/056009-20 bewezen verklaard. Door aangeefster wordt expliciet naar verdachte gewezen als de verzender van deze berichten, omdat zij de typwijze herkent als die van verdachte. Bij de berichten die zijn verzonden via Hangout heeft verdachte zijn eigen naam gebruikt. De rechtbank ziet, gelet op deze omstandigheden en gelet op de gehele context van deze zaak, geen aanleiding om te veronderstellen dat een ander dan verdachte de persoon is geweest die de berichten via Facebook heeft gestuurd. Eventuele andere mogelijkheden zijn op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Gelet op de bewijsmiddelen in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging van aangeefster [naam 1] , mede door middel van berichten gericht tot haar kinderen, schoonouders, schoonbroer en schoonzus.
Zoals hiervoor al is overwogen, kan het door artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht beschermde rechtsgoed van persoonlijke vrijheid ook op het spel staan ingeval het misdrijf waarmee wordt gedreigd, is gericht tegen een ander dan degene jegens wie de bedreiging is geuit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/056009-20
1.
op tijdstippen in de periode van 15 februari 2020 tot en met 03 maart 2020 te Rijen [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door (middels WhatsApp) dreigende berichten te sturen naar voornoemde [naam 1] , welke tevens gericht zijn tot [naam 4] en [naam 5] en [naam 5] (de kinderen van voornoemde [naam 1] ), onder andere inhoudende:
- "jou koters gaan eraan" en
- "ik maak jou af kanker hoef jou leven en dat van die kut koters van je gaan eraan vanavond je huis in de fik" en
- "ik maak jullie kapot" en
- "ik maak je af" en
- "lichaam kan veel hebben hoor en rekt goed mee. Wat ook wel geil is een foto van [naam 4] en [naam 5] online zetten en kijken hoeveel Pedo's erop reageren" en
- "zal je tepels amputeren" en
- "je clitje amputeren" en
- "zal je hoerige lichaam verminken" en
- "Ik geef jou vriend een kogel daarna geef ik jou een kogel en knijp 3 keeltjes dicht en geef ik op als schietschijf" en
- " [naam 4] is g toedienen" en "Out gaan dan kan alles ook met haar doen misschien neuk ik haar wel, lekker zo'n strak klein jong kutje" en "Dildo vol met scheermesjes erin rammen en dan dat lichaam ergens achterlaten in een bos" en
- " [naam 5] uit een rijdende auto gooien en dumpen in een vossenhol" en "Of levend begraven";
2.
op tijdstippen in de periode van 15 februari 2020 tot en met 03 maart 2020 te Goirle en Rijen wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 1] , door - zakelijk weergegeven -
- (meermalen) (telefonisch via WhatsApp) contact te zoeken met die [naam 1] en
- (meermalen) zich in de straat waar die [naam 1] woonachtig is ophouden en
- (meermalen) bij die [naam 1] een brief en kaart en voorwerpen in de brievenbus te stoppen;
met het oogmerk die [naam 1] , te dwingen iets te dulden;
3.
op tijdstippen in de periode van 15 februari 2020 tot en met 03 maart 2020 te Goirle en Rijen opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 11 januari 2020 gegeven door de officier van justitie te Zeeland-West-Brabant kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich
- niet ophoudt in de straten [adres 2] en [adres 2] en
- zich onthoudt van contact met [naam 1] en [naam 4] en [naam 5] en [naam 5] door
- contact op te nemen middels WhatsApp met [naam 1] en
- kaarten en brieven in de brievenbus te stoppen van [naam 1] ;
02/056702-20
op tijdstippen in de periode van 24 september 2019 tot en met 27 januari 2020 in Nederland, opzettelijk de eer en de goede naam van [naam 2] en [naam 3] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door
- op het (openbaar) Facebook-account van [naam 3] en/of [naam 6] het bericht te plaatsen "zou het zeker niet doen bij [naam 3] met zulke mishandelaars en verkrachters en inbrekers en drogeerde in dienst dat [naam 3] dit monster in dienst heeft das al niet te begrijpen ik kan ze zo de bewijzen geven hoor. beter gooien ze hem buiten en beschermen ze ze hun bedrijf want alles komt vrij snel aan bod dat gaat geen goede reclame opleveren [naam 2] is de hel op aarde gister weer mee gemaakt dat hij eerst een alleenstaande weerloze mama in elkaar moet slaan .. waarom omdat dat grietje hem niet wil - doe hij dat ook met klanten slaan en afpersen???"
- op het (openbare Facebook-account [naam 8] ) een bericht plaats over voornoemde [naam 2] - zakelijk weergegeven -
* 'dat die [naam 2] een jonge alleenstaande moeder lange tijd zwaarmishandeld' en
* 'dat die [naam 2] GHB gebruikt' en
* 'dat die [naam 2] het normaal vind om vrouwen te mishandelen, te dorgeren om daarna te verkrachten';
02/056596-20
1.
op 18 augustus 2019 te Rijen opzettelijk en wederrechtelijk een enkelband die aan een ander, te weten aan Ministerie van Justitie en Veiligheid, Dienst Justitiële Inrichtingen, [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield;
2.
op 18 augustus 2019 te Tilburg opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam 7] (agent bij politie eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "lulletje rozenwater";
3.
omstreeks 18 augustus 2019 te Goirle opzettelijk en wederrechtelijk een auto(spiegel), die aan een ander, te weten aan [naam 2] toebehoorde, heeft vernield;
02/009364-20
1.
op 09 januari 2020 te Goirle [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, door aldaar opzettelijk dreigend als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), het motorvoertuig voor de auto van die [naam 2] te gooien en (vervolgens) hard te remmen, waardoor die [naam 2] vervolgens (tevens) hard moest remmen en (vervolgens) uitwijken;
2.
op tijdstippen in de periode van 04 januari 2020 tot en met 09 januari 2020 te Rijen [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door (middels Facebook en Hangout) dreigende berichten te sturen naar voornoemde [naam 1] , welke tevens gericht zijn tot de kinderen en schoonouders en schoonbroer en schoonzus van voornoemde [naam 1] onder andere inhoudende:
- “dan red je het leven van je 3 koters of wil je nog 3 hangertjes bij je dochter hangen” en
- “je weet ik schiet heb je al een keer gezien. nu liggen er 3 kogels klaar. jij gaat doen wat ik zeg anders kun je morgen 3 kisten bestellen” en
- “om de druk extra op te voeren bij je je hebt ook het lot van je schoonouders en schoonzus en schoonbroer die net trotse ouders zijn geworden in handen weet waar ze wonen, weet ze ook te pakken” en
- “denk eraan vanavond pak je hem, anders kisten en hangers bestellen, schoonouders en broer en zus allemaal doodbloeden”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. De rechtbank is gelet op de inhoud van de rapportages van de deskundigen, die nader worden besproken onder 6.3, wel van oordeel dat de feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege. Uit de stukken blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van een TBS-maatregel eist. Vanwege de weigerende houding van verdachte is een TBS-advies van twee gedragsdeskundigen niet vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is de TBS-maatregel in dit geval niet gemaximeerd. Tevens wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat van oplegging van een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege geen sprake kan en mag zijn. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging hiervan wordt niet voldaan. Verder nopen de persoonlijke omstandigheden van verdachte niet tot een behandeling en al helemaal niet in de vorm van het opleggen van het ultimum remedium van een TBS-maatregel. Indien de rechtbank zou komen tot de overweging om een TBS-maatregel op te leggen, doet de verdediging het voorwaardelijke verzoek om de psycholoog en psychiater die de dubbelrapportage over verdachte hebben opgesteld te horen op een openbare zitting, alsmede de opstellers van de PBC-rapportage. Ook wordt niet voldaan aan de vereisten voor het uitspreken van de dadelijke uitvoerbaarheid van een TBS-maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal feiten. Maandenlang heeft hij zijn ex-partner, aangeefster [naam 1] , bedreigd en op diverse manieren belaagd. Nadat aangeefster had aangegeven dat zij geen contact meer wilde met verdachte, is verdachte haar voortdurend met berichten blijven bestoken, haar thuis komen opzoeken en brieven en kaarten in haar brievenbus komen stoppen. Hierbij heeft hij meermalen een contact- en locatieverbod overtreden. De door verdachte verzonden berichten bevatten, naast liefdesverklaringen, onder meer bedreigingen met de dood en met verminkingen en zeer ernstige bedreigingen richting haar kinderen en overige familieleden. Het sturen van berichten naar aangeefster gebeurde vrijwel dagelijks en betrof op enig moment ruim drieduizend berichten in een periode van tien dagen. Door aangeefster zijn de berichten als zeer beangstigend en bedreigend ervaren, niet alleen vanwege de inhoud van de berichten, maar ook in verband met de frequentie en de vasthoudendheid waarmee de berichten werden verstuurd. Verdachte heeft met zijn gedragingen de grens van het toelaatbare ver overschreden en op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Dat hij de bedreigingen mogelijk stuurde om aangeefster er toe te brengen aangifte te doen tegen [naam 2] doet daar niet aan af. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van aangeefster en slechts oog heeft gehad voor zichzelf en het uiten van zijn eigen gevoelens. Verdachte is niet in staat zich enige voorstelling te maken van de gevolgen van zijn handelen voor aangeefster en kan het zich niet voorstellen dat aangeefster niets meer met hem te maken wil hebben.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan smaad door de toenmalige partner van zijn ex-partner, aangever [naam 2] , in het openbaar op Facebook te betichten van mishandeling, drugsgebruik en verkrachting en ook de werkgever van aangever [naam 2] te betichten van het in dienst hebben van mishandelaars, verkrachters en inbrekers. Ook heeft verdachte een autospiegel van de auto van aangever afgetrapt, waarbij de rechtbank ook oog heeft voor de aanwijzingen in het dossier voor onoorbaar handelen van de zijde van [naam 2] jegens verdachte op dat moment.
Verder heeft verdachte [naam 2] bedreigd door op de openbare weg zijn auto voor de auto van aangever -waar op dat moment ook kinderen in zaten- te gooien en vervolgens hard te remmen, waarna aangever ternauwernood nog op tijd kon remmen.
Ook heeft verdachte zijn enkelband nog vernield en een politieagent beledigd. Verdachte heeft hiermee in deze zaak niet alleen geen blijk getoond van enig respect voor andermans persoonlijke levenssfeer, maar ook niet van enig respect voor politie en justitie.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor belaging en vernieling. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Verder slaat de rechtbank acht op de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt.
Uit het reclasseringsrapport van 1 juli 2021 komt naar voren dat er risico’s worden gezien ten aanzien van de houding van verdachte, zijn psychosociaal functioneren en (partner)relaties. Verdachte toont zich impulsief en onvoorspelbaar. In het dossier wordt meerdere malen gesproken van een verstoorde agressie- en emotieregulatie, wat eveneens zorgelijk is en als mogelijk gevaarlijk wordt ingeschat. Verdachte stond in het verleden meerdere malen onder toezicht van de reclassering, maar dit heeft slechts een beperkte bijdrage kunnen leveren in het verkleinen van de kans op recidive en het bewerkstelligen van gedragsverandering. Als rode draad liep door het reclasseringstoezicht de frustraties jegens politie en justitie, waarbij verdachte op sommige momenten grensoverschrijdend was. Daarnaast is verdachte vrijwel continu bezig met het aanleveren van bewijs om aan te tonen dat er sprake is van een relatie tussen hem en aangeefster, dit terwijl zij richting de hulpverlening en politie een ander beeld blijft schetsen. Beschermende factor is het feit dat verdachte zich op het gebied van praktische zaken kennelijk weet te redden binnen de maatschappij. Echter lijkt deze beschermde factor onvoldoende op te wegen tegen de risico's die blijven bestaan in de contacten tussen verdachte, aangeefster [naam 1] en aangever [naam 2] . Het risico op recidive, op letselschade en op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met aangeefster [naam 1] en aangever [naam 2] , een locatieverbod betreffende de adressen van aangeefster [naam 1] en aangever [naam 2] en een locatiegebod, waarbij het traject zich vooral richt op controle en monitoring. De dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht wordt geadviseerd, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
Ter zitting is door de namens de reclassering verschenen deskundigen opgemerkt dat de samenwerking tussen verdachte en de reclassering steeds lastiger is geworden. Er is bij verdachte sprake van boosheid richting de reclassering, politie en justitie en er is geen motivatie om mee te werken. Het is onduidelijk wat er voor verdachte nu aan hulpverlening nog mogelijk is en wat er nodig is om het gedrag van verdachte te stoppen. Voor een TBS met voorwaarden of gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is enige motivatie aan de zijde van verdachte nodig. Hij moet langdurige controle kunnen verdragen. De reclassering ziet onvoldoende motivatie en ingang bij verdachte om hem in dat kader te sturen of begeleiden. Op dit moment kan er onvoldoende een samenwerkingsverband met de reclassering ontstaan, waardoor de reclassering onvoldoende mogelijkheden heeft om de risicofactoren te verminderen. Voornoemde maatregelen worden dan ook als niet passend gezien om aan verdachte op te leggen. De nadruk van het huidige toezicht ligt op controle. Verwacht wordt niet dat verdachte aangeefster [naam 1] iets aan zal doen. Hij geeft aan van haar te houden. Wel zijn er zorgen rondom aangever [naam 2] .
Uit het rapport van [naam 9] van 8 juni 2021 komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis, te weten beperkingen in het adaptief functioneren en een stagnatie in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Verdachte bevindt zich op de grens van het impulsieve en het zelfbeschermende stadium. Dit was ook het geval ten tijde van de feiten en beïnvloedde vermoedelijk de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van de feiten. Op basis hiervan is het advies om de feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Er worden op basis van haar onderzoek geen alarmsignalen voor wat betreft het risico op geweld bij stalking gezien. Zij vindt de gebrekkige controle van verdachte over agressieve impulsen -die centraal staan in verdachte zijn belevingswereld-; het feit dat hij niet geremd wordt door zijn geweten of externe sancties en het feit dat de dreigementen mede gericht zijn aan kinderen en ook een seksueel-sadistische inhoud hebben, wel zeer zorgelijk. Het risico op hernieuwd stalkingsgedrag van aangeefster [naam 1] en aangever [naam 2] met geweld wordt als gemiddeld ingeschat, het risico op volharding als hoog en het risico op psychosociale schade als gemiddeld.
Uit het rapport van [naam 10] van 12 juni 2021 komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van beperkingen in het adaptief functioneren, beperkingen in het conceptuele, sociale en praktische domein, beperkingen met betrekking tot emotieregulatie en impulscontrole leidend tot de classificatie van een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, niet nader gespecificeerd en een impulsbeheersingsstoornis, naast een gestagneerde persoonlijkheidsontwikkeling. Dit was ook ten tijde van alle feiten het geval en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van de feiten. Cognitieve vervormingen samenhangend met ontkenning van de werkelijkheid en fantaseren van het tegendeel, gemis aan sociaal-inzicht, gemis aan mentaliserend vermogen, een beperkte cognitieve flexibiliteit, redeneren, met oogkleppen, vanuit de eigen overtuiging en beperkingen met betrekking tot de impulscontrole spelen een rol bij het plegen van de feiten. Als gevolg van de geconstateerde beperkingen is verdachte niet goed in staat geweest tot het afwegen van gedragsalternatieven. Hij is niet goed in staat geweest om zijn gedragingen geheel in vrijheid te bepalen. Toch moet verdachte ondanks de geconstateerde beperkingen in staat geweest zijn om de wederrechtelijkheid van de feiten te kunnen beseffen. Daarom wordt geadviseerd om de feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op geweld wordt als gemiddeld tot hoog ingeschat. Het risico op volharding wordt als hoog ingeschat en het risico op psychosociale schade als hoog. Het eindoordeel is dat er sprake is van een hoog risico op geweldsincidenten gelijksoortig als de onderhavige feiten, wanneer verdachte terugkeert naar dezelfde situatie. Beschermende factoren hebben niet kunnen voorkomen dat verdachte de laatste drie jaar snel en frequent is gerecidiveerd. Er zijn aanwijzingen dat wanneer verdachte verblijft in een beschermende en vertrouwde (werk)omgeving, die structuur, overzicht en duidelijkheid verschaft, de geschetste beperkingen in het functioneren veel minder zichtbaar worden en verdachte zich weet te handhaven. Echter bijvoorbeeld verwikkeld in een complexe partnerrelatie met een partner die ingewikkelde, ambivalente boodschappen afgeeft worden zijn beperkingen zichtbaar.
Uit het observatierapport van het Pieter Baan Centrum van 7 januari 2022 van [naam 11] en [naam 12] , blijkt dat verdachte beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek. Er is bij verdachte sprake van een lichte, andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken en een benedengemiddelde begaafdheid, zonder dat sprake is van een intellectuele beperking of zwakbegaafdheid. Bij verdachte is sprake van een herhaaldelijke instabiliteit binnen relaties, emotieregulatieproblemen, krenkbaarheid, rigiditeit en een gebrekkig vermogen tot inleving en mentaliseren. Problemen ontstaan bij verdachte vooral binnen intieme relaties met partners en gezinsleden. Er is bij verdachte geen sprake van een separate agressieregulatiestoornis of een neurobiologische ontwikkelingsstoornis zoals bijvoorbeeld een autismespectrumstoornis of ADHD. De andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken was aanwezig ten tijde van de feiten. Verdachte heeft een patroon van getroebleerde partnerrelaties. Hij heeft een gebrekkige afstemming op de ander. De kans wordt groot geacht dat verdachte in relaties met vrouwen in de toekomst weer ernstige relatieproblemen zal krijgen. Verdachte heeft duidelijk gezegd dat hij aangever [naam 2] kapot zal maken en dat hij zich niet zal laten weerhouden door rechterlijke uitspraken om met aangeefster [naam 1] toch contact te onderhouden. De kans op verbale belediging van politie- of justitiefunctionarissen in voor verdachte stressvolle wordt groot geacht. Tijdens het onderzoek benoemde verdachte diverse keren "schijt te hebben" aan het openbaar ministerie en de rechtbank. Ten aanzien van relationele problemen heeft verdachte geen beschermende functies in zijn persoonlijkheid of functioneren. Werk heeft meestal een beschermende functie, maar in de afgelopen jaren had verdachte vast werk en waren de relatieproblemen met over en weer aangiftes doen desondanks aanwezig.
Gelet op de inhoud van de rapportages die zich in het dossier bevinden over de psychische stoornissen van verdachte is de rechtbank, zoals als eerder al aangegeven onder 5 van oordeel dat de feiten verdachte verminderd toegerekend kunnen worden. De rechtbank zal daar in strafmatigende zin rekening mee houden.
De rechtbank stelt vast dat geen van de voornoemde deskundigen de TBS-maatregel met dwangverpleging heeft geadviseerd. Tot een advies van een geschikte andere behandelmogelijkheid kunnen de deskundigen evenmin komen.
Bij de beantwoording van de vraag of aan verdachte, zoals door de officier van justitie is gevorderd, desondanks toch een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd, stelt de rechtbank voorop dat voor de oplegging daarvan aan de volgende vereisten moet zijn voldaan. Er moet bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens hebben bestaan en er moet sprake zijn van een misdrijf zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat het dossier een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies bevat van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht. De rechtbank is op grond van de bevindingen van deze gedragsdeskundigen en van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum van oordeel dat er ten tijde van het plegen van de feiten bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zij het dat de deskundigen van het Pieter Baan Centrum in hun conclusie tot een andere stoornis komen dan vastgesteld wordt door de gedragsdeskundigen en wel een lichte stoornis. Ook komt de rechtbank tot bewezenverklaring van meerdere in artikel 37a, eerste lid, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven.
Daarnaast is vereist dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, het zogenoemde gevaarscriterium.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat in de rapporten van de gedragsdeskundigen wordt gesproken van een gemiddeld tot hoog recidiverisico op het gebied van geweld, waarbij [naam 10] dan doelt op gelijksoortige incidenten als de tenlastegelegde feiten. [naam 9] ziet met name een hoge kans op volharding en een gemiddeld risico op psychosociale schade. Uit haar onderzoek komen geen alarmsignalen wat betreft het risico op geweld bij stalking naar voren, maar [naam 9] benoemt wel zorgelijke omstandigheden ten aanzien van de persoon van verdachte en de inhoud van de dreigementen. Naar aanleiding van het advies van deze deskundigen heeft nog observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum en onderzoek door [naam 11] en [naam 12] plaats gevonden. [naam 11] en [naam 12] benoemen een uitlating van verdachte dat hij [naam 2] kapot zal gaan maken maar kunnen geen uitspraak doen over toekomstig delict gedrag, afgezien van een grote kans op verbale belediging van politie- of justitiefunctionarissen. Alleen de reclassering spreekt van een hoog risico op letselschade vanwege spanningen in de (ex-)partnerrelatie, bedreigende uitspraken en meerdere veroordelingen voor een geweldsdelict. Op de documentatie van verdachte ziet de rechtbank een veroordeling voor één geweldsdelict, te weten een poging tot zware mishandeling, gepleegd op 3 juni 2018. De context daarvan is de rechtbank niet bekend. De rechtbank constateert ook dat gedurende de lange tijd dat deze strafzaak heeft gelopen, waarin verdachte ook geruime tijd op vrije voeten is geweest, niet is gebleken van door verdachte gepleegd fysiek geweld.
Of er een (grote) kans is dat verdachte in de toekomst fysiek geweld zal plegen waarmee de lichamelijke gezondheid van personen in gevaar komt, kan de rechtbank gelet op het voorgaande niet vaststellen. De rechtbank ziet wel concrete aanwijzingen voor recidive op het gebied van verbaal geweld en belaging. Die feiten kunnen een gevaar opleveren voor de psychische gezondheid van de slachtoffers. Hoewel de rechtbank wel zorgen heeft over het gedrag van verdachte waarbij hij in woord en daad is overgegaan tot ernstige bedreigingen, is zij van oordeel dat niet is gebleken dat dit gedrag op dit moment bij de slachtoffers heeft geleid tot dusdanige psychische gezondheidsschade dat dat de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging rechtvaardigt. Wanneer verdachte doorgaat met belagen en bedreigen kan dat in de toekomst anders komen te liggen.
De gepleegde feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien wel van een dusdanige ernst dat een andere straf dan een gevangenisstraf niet afdoende is. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank vanwege het door de deskundigen genoemde recidiverisico ook een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten maar ook rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, zijnde 720 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 198 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is. Zij zal daaraan alle bijzondere voorwaarden verbinden, die in het reclasseringsrapport van 1 juli 2021 zijn geadviseerd.
Daarnaast acht de rechtbank, gelet op hetgeen de deskundigen hebben aangegeven omtrent het recidivegevaar, oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel noodzakelijk, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de aangevers [naam 1] en [naam 2] . Die maatregel houdt in dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opneemt, zoekt of heeft met aangevers [naam 1] en [naam 2] en dat hij zich gedurende de proeftijd niet op of binnen een straal van 5 kilometer van de hierna genoemde woonadressen van deze aangevers bevindt. Iedere overtreding van deze contact- en locatieverboden levert twee weken vervangende hechtenis op tot een maximum van 26 weken. De rechtbank beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.De benadeelde partijen

[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 2.550,-, waarvan € 50,- ter zake van materiële schade en € 2.500,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor de feiten 1 en 2 onder parketnummer 02/056009-20 en feit 2 onder parketnummer 02/009364-20. Daarnaast wordt verzocht om een vergoeding van de proceskosten toe te kennen naar liquidatietarief.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag voldoende onderbouwd en niet onredelijk. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 2.550,-, waarvan € 50,- ter zake van materiële schade en € 2.500,- ter zake van immateriële schade, acht de rechtbank dan ook volledig toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Het gevorderde bedrag in verband met vergoeding van de proceskosten, te begroten volgens het liquidatietarief, ziet blijkens de toelichting daarop op proceskosten bestaande uit het opstellen en toelichten ter zitting van de vordering. De rechtbank acht een bedrag van
€ 956,- (2 punten, toepasselijke tarief € 478,- per punt volgens het liquidatietarief) toewijsbaar als proceskosten.
[naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 1.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor het feit onder parketnummer 02/056702-20.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag voldoende onderbouwd en niet onredelijk. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 1.000,- ter zake van immateriële schade acht de rechtbank dan ook volledig toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 561,93 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor feit 3 onder parketnummer 02/056596-20.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag voldoende onderbouwd en niet onredelijk. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 561,93 ter zake van materiële schade acht de rechtbank dan ook volledig toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van
€ 59,29 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor feit 1 onder parketnummer 02/056596-20.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag voldoende onderbouwd en niet onredelijk. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 59,29 ter zake van materiële schade acht de rechtbank dan ook volledig toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp (,59 gram amfetamine) is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het voorwerp bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten is aangetroffen. Het voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 184a, 261, 266, 267, 285, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/056009-20
Feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling,
meermalen gepleegd;
Feit 2:belaging;
Feit 3:opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven
krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd;
02/056702-20:smaad, meermalen gepleegd;
02/056596-20
Feit 1:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
Feit 2:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een
ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
02/009364-20
Feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
Feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 720 (zevenhonderdtwintig) dagen, waarvan 198 (honderdachtennegentig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen 48 uur na ingang van de proeftijd telefonisch bij Reclassering Nederland, locatie Tilburg, meldt en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opneemt, zoekt of heeft met mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] , zolang het openbaar ministerie en de reclassering dit verbod nodig vinden. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
*dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet op of binnen een straal van 5 kilometer van het adres [adres 3] te Goirle bevindt, zolang het openbaar ministerie en de reclassering dit verbod nodig vinden. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet op of binnen een straal van 5 kilometer van het adres [adres 3] , te Tilburg bevindt, zolang het openbaar ministerie en de reclassering dit verbod nodig vinden. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt op de maatregel gedurende 2 (twee) jaar:
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opneemt, zoekt of heeft met mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] , zolang het openbaar ministerie en de reclassering dit verbod nodig vinden. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
*dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet op of binnen een straal van 5 kilometer van het adres [adres 3] te Goirle bevindt, zolang het openbaar ministerie en de reclassering dit verbod nodig vinden. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet op of binnen een straal van 5 kilometer van het adres [adres 3] , te Tilburg bevindt, zolang het openbaar ministerie en de reclassering dit verbod nodig vinden. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
- beveelt dat, voor het geval de verdachte niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
- bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken, met een totale duur van ten hoogste 26 (zesentwintig) weken;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van
€ 2.550,- waarvan € 50,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 956,-;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 1] (feiten 1 en 2 onder parketnummer 02/056009-20 en feit 2 onder parketnummer 02/009364-20), € 2.550,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 35 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit onder parketnummer 02/056702-20), € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 561,93 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit 3 onder parketnummer 02/056596-20), € 561,93 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 11 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 59,29 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] (feit 1 onder parketnummer 02/056596-20), € 59,29 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
,59 GR Amfetamine, G2143642;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. A.L. Hoekstra en
mr. B.E.M. Dijkman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.