6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal feiten. Maandenlang heeft hij zijn ex-partner, aangeefster [naam 1] , bedreigd en op diverse manieren belaagd. Nadat aangeefster had aangegeven dat zij geen contact meer wilde met verdachte, is verdachte haar voortdurend met berichten blijven bestoken, haar thuis komen opzoeken en brieven en kaarten in haar brievenbus komen stoppen. Hierbij heeft hij meermalen een contact- en locatieverbod overtreden. De door verdachte verzonden berichten bevatten, naast liefdesverklaringen, onder meer bedreigingen met de dood en met verminkingen en zeer ernstige bedreigingen richting haar kinderen en overige familieleden. Het sturen van berichten naar aangeefster gebeurde vrijwel dagelijks en betrof op enig moment ruim drieduizend berichten in een periode van tien dagen. Door aangeefster zijn de berichten als zeer beangstigend en bedreigend ervaren, niet alleen vanwege de inhoud van de berichten, maar ook in verband met de frequentie en de vasthoudendheid waarmee de berichten werden verstuurd. Verdachte heeft met zijn gedragingen de grens van het toelaatbare ver overschreden en op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Dat hij de bedreigingen mogelijk stuurde om aangeefster er toe te brengen aangifte te doen tegen [naam 2] doet daar niet aan af. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van aangeefster en slechts oog heeft gehad voor zichzelf en het uiten van zijn eigen gevoelens. Verdachte is niet in staat zich enige voorstelling te maken van de gevolgen van zijn handelen voor aangeefster en kan het zich niet voorstellen dat aangeefster niets meer met hem te maken wil hebben.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan smaad door de toenmalige partner van zijn ex-partner, aangever [naam 2] , in het openbaar op Facebook te betichten van mishandeling, drugsgebruik en verkrachting en ook de werkgever van aangever [naam 2] te betichten van het in dienst hebben van mishandelaars, verkrachters en inbrekers. Ook heeft verdachte een autospiegel van de auto van aangever afgetrapt, waarbij de rechtbank ook oog heeft voor de aanwijzingen in het dossier voor onoorbaar handelen van de zijde van [naam 2] jegens verdachte op dat moment.
Verder heeft verdachte [naam 2] bedreigd door op de openbare weg zijn auto voor de auto van aangever -waar op dat moment ook kinderen in zaten- te gooien en vervolgens hard te remmen, waarna aangever ternauwernood nog op tijd kon remmen.
Ook heeft verdachte zijn enkelband nog vernield en een politieagent beledigd. Verdachte heeft hiermee in deze zaak niet alleen geen blijk getoond van enig respect voor andermans persoonlijke levenssfeer, maar ook niet van enig respect voor politie en justitie.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor belaging en vernieling. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Verder slaat de rechtbank acht op de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt.
Uit het reclasseringsrapport van 1 juli 2021 komt naar voren dat er risico’s worden gezien ten aanzien van de houding van verdachte, zijn psychosociaal functioneren en (partner)relaties. Verdachte toont zich impulsief en onvoorspelbaar. In het dossier wordt meerdere malen gesproken van een verstoorde agressie- en emotieregulatie, wat eveneens zorgelijk is en als mogelijk gevaarlijk wordt ingeschat. Verdachte stond in het verleden meerdere malen onder toezicht van de reclassering, maar dit heeft slechts een beperkte bijdrage kunnen leveren in het verkleinen van de kans op recidive en het bewerkstelligen van gedragsverandering. Als rode draad liep door het reclasseringstoezicht de frustraties jegens politie en justitie, waarbij verdachte op sommige momenten grensoverschrijdend was. Daarnaast is verdachte vrijwel continu bezig met het aanleveren van bewijs om aan te tonen dat er sprake is van een relatie tussen hem en aangeefster, dit terwijl zij richting de hulpverlening en politie een ander beeld blijft schetsen. Beschermende factor is het feit dat verdachte zich op het gebied van praktische zaken kennelijk weet te redden binnen de maatschappij. Echter lijkt deze beschermde factor onvoldoende op te wegen tegen de risico's die blijven bestaan in de contacten tussen verdachte, aangeefster [naam 1] en aangever [naam 2] . Het risico op recidive, op letselschade en op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met aangeefster [naam 1] en aangever [naam 2] , een locatieverbod betreffende de adressen van aangeefster [naam 1] en aangever [naam 2] en een locatiegebod, waarbij het traject zich vooral richt op controle en monitoring. De dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht wordt geadviseerd, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
Ter zitting is door de namens de reclassering verschenen deskundigen opgemerkt dat de samenwerking tussen verdachte en de reclassering steeds lastiger is geworden. Er is bij verdachte sprake van boosheid richting de reclassering, politie en justitie en er is geen motivatie om mee te werken. Het is onduidelijk wat er voor verdachte nu aan hulpverlening nog mogelijk is en wat er nodig is om het gedrag van verdachte te stoppen. Voor een TBS met voorwaarden of gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is enige motivatie aan de zijde van verdachte nodig. Hij moet langdurige controle kunnen verdragen. De reclassering ziet onvoldoende motivatie en ingang bij verdachte om hem in dat kader te sturen of begeleiden. Op dit moment kan er onvoldoende een samenwerkingsverband met de reclassering ontstaan, waardoor de reclassering onvoldoende mogelijkheden heeft om de risicofactoren te verminderen. Voornoemde maatregelen worden dan ook als niet passend gezien om aan verdachte op te leggen. De nadruk van het huidige toezicht ligt op controle. Verwacht wordt niet dat verdachte aangeefster [naam 1] iets aan zal doen. Hij geeft aan van haar te houden. Wel zijn er zorgen rondom aangever [naam 2] .
Uit het rapport van [naam 9] van 8 juni 2021 komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis, te weten beperkingen in het adaptief functioneren en een stagnatie in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Verdachte bevindt zich op de grens van het impulsieve en het zelfbeschermende stadium. Dit was ook het geval ten tijde van de feiten en beïnvloedde vermoedelijk de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van de feiten. Op basis hiervan is het advies om de feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Er worden op basis van haar onderzoek geen alarmsignalen voor wat betreft het risico op geweld bij stalking gezien. Zij vindt de gebrekkige controle van verdachte over agressieve impulsen -die centraal staan in verdachte zijn belevingswereld-; het feit dat hij niet geremd wordt door zijn geweten of externe sancties en het feit dat de dreigementen mede gericht zijn aan kinderen en ook een seksueel-sadistische inhoud hebben, wel zeer zorgelijk. Het risico op hernieuwd stalkingsgedrag van aangeefster [naam 1] en aangever [naam 2] met geweld wordt als gemiddeld ingeschat, het risico op volharding als hoog en het risico op psychosociale schade als gemiddeld.
Uit het rapport van [naam 10] van 12 juni 2021 komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van beperkingen in het adaptief functioneren, beperkingen in het conceptuele, sociale en praktische domein, beperkingen met betrekking tot emotieregulatie en impulscontrole leidend tot de classificatie van een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, niet nader gespecificeerd en een impulsbeheersingsstoornis, naast een gestagneerde persoonlijkheidsontwikkeling. Dit was ook ten tijde van alle feiten het geval en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van de feiten. Cognitieve vervormingen samenhangend met ontkenning van de werkelijkheid en fantaseren van het tegendeel, gemis aan sociaal-inzicht, gemis aan mentaliserend vermogen, een beperkte cognitieve flexibiliteit, redeneren, met oogkleppen, vanuit de eigen overtuiging en beperkingen met betrekking tot de impulscontrole spelen een rol bij het plegen van de feiten. Als gevolg van de geconstateerde beperkingen is verdachte niet goed in staat geweest tot het afwegen van gedragsalternatieven. Hij is niet goed in staat geweest om zijn gedragingen geheel in vrijheid te bepalen. Toch moet verdachte ondanks de geconstateerde beperkingen in staat geweest zijn om de wederrechtelijkheid van de feiten te kunnen beseffen. Daarom wordt geadviseerd om de feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op geweld wordt als gemiddeld tot hoog ingeschat. Het risico op volharding wordt als hoog ingeschat en het risico op psychosociale schade als hoog. Het eindoordeel is dat er sprake is van een hoog risico op geweldsincidenten gelijksoortig als de onderhavige feiten, wanneer verdachte terugkeert naar dezelfde situatie. Beschermende factoren hebben niet kunnen voorkomen dat verdachte de laatste drie jaar snel en frequent is gerecidiveerd. Er zijn aanwijzingen dat wanneer verdachte verblijft in een beschermende en vertrouwde (werk)omgeving, die structuur, overzicht en duidelijkheid verschaft, de geschetste beperkingen in het functioneren veel minder zichtbaar worden en verdachte zich weet te handhaven. Echter bijvoorbeeld verwikkeld in een complexe partnerrelatie met een partner die ingewikkelde, ambivalente boodschappen afgeeft worden zijn beperkingen zichtbaar.
Uit het observatierapport van het Pieter Baan Centrum van 7 januari 2022 van [naam 11] en [naam 12] , blijkt dat verdachte beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek. Er is bij verdachte sprake van een lichte, andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken en een benedengemiddelde begaafdheid, zonder dat sprake is van een intellectuele beperking of zwakbegaafdheid. Bij verdachte is sprake van een herhaaldelijke instabiliteit binnen relaties, emotieregulatieproblemen, krenkbaarheid, rigiditeit en een gebrekkig vermogen tot inleving en mentaliseren. Problemen ontstaan bij verdachte vooral binnen intieme relaties met partners en gezinsleden. Er is bij verdachte geen sprake van een separate agressieregulatiestoornis of een neurobiologische ontwikkelingsstoornis zoals bijvoorbeeld een autismespectrumstoornis of ADHD. De andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken was aanwezig ten tijde van de feiten. Verdachte heeft een patroon van getroebleerde partnerrelaties. Hij heeft een gebrekkige afstemming op de ander. De kans wordt groot geacht dat verdachte in relaties met vrouwen in de toekomst weer ernstige relatieproblemen zal krijgen. Verdachte heeft duidelijk gezegd dat hij aangever [naam 2] kapot zal maken en dat hij zich niet zal laten weerhouden door rechterlijke uitspraken om met aangeefster [naam 1] toch contact te onderhouden. De kans op verbale belediging van politie- of justitiefunctionarissen in voor verdachte stressvolle wordt groot geacht. Tijdens het onderzoek benoemde verdachte diverse keren "schijt te hebben" aan het openbaar ministerie en de rechtbank. Ten aanzien van relationele problemen heeft verdachte geen beschermende functies in zijn persoonlijkheid of functioneren. Werk heeft meestal een beschermende functie, maar in de afgelopen jaren had verdachte vast werk en waren de relatieproblemen met over en weer aangiftes doen desondanks aanwezig.
Gelet op de inhoud van de rapportages die zich in het dossier bevinden over de psychische stoornissen van verdachte is de rechtbank, zoals als eerder al aangegeven onder 5 van oordeel dat de feiten verdachte verminderd toegerekend kunnen worden. De rechtbank zal daar in strafmatigende zin rekening mee houden.
De rechtbank stelt vast dat geen van de voornoemde deskundigen de TBS-maatregel met dwangverpleging heeft geadviseerd. Tot een advies van een geschikte andere behandelmogelijkheid kunnen de deskundigen evenmin komen.
Bij de beantwoording van de vraag of aan verdachte, zoals door de officier van justitie is gevorderd, desondanks toch een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd, stelt de rechtbank voorop dat voor de oplegging daarvan aan de volgende vereisten moet zijn voldaan. Er moet bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens hebben bestaan en er moet sprake zijn van een misdrijf zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat het dossier een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies bevat van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht. De rechtbank is op grond van de bevindingen van deze gedragsdeskundigen en van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum van oordeel dat er ten tijde van het plegen van de feiten bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zij het dat de deskundigen van het Pieter Baan Centrum in hun conclusie tot een andere stoornis komen dan vastgesteld wordt door de gedragsdeskundigen en wel een lichte stoornis. Ook komt de rechtbank tot bewezenverklaring van meerdere in artikel 37a, eerste lid, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven.
Daarnaast is vereist dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, het zogenoemde gevaarscriterium.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat in de rapporten van de gedragsdeskundigen wordt gesproken van een gemiddeld tot hoog recidiverisico op het gebied van geweld, waarbij [naam 10] dan doelt op gelijksoortige incidenten als de tenlastegelegde feiten. [naam 9] ziet met name een hoge kans op volharding en een gemiddeld risico op psychosociale schade. Uit haar onderzoek komen geen alarmsignalen wat betreft het risico op geweld bij stalking naar voren, maar [naam 9] benoemt wel zorgelijke omstandigheden ten aanzien van de persoon van verdachte en de inhoud van de dreigementen. Naar aanleiding van het advies van deze deskundigen heeft nog observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum en onderzoek door [naam 11] en [naam 12] plaats gevonden. [naam 11] en [naam 12] benoemen een uitlating van verdachte dat hij [naam 2] kapot zal gaan maken maar kunnen geen uitspraak doen over toekomstig delict gedrag, afgezien van een grote kans op verbale belediging van politie- of justitiefunctionarissen. Alleen de reclassering spreekt van een hoog risico op letselschade vanwege spanningen in de (ex-)partnerrelatie, bedreigende uitspraken en meerdere veroordelingen voor een geweldsdelict. Op de documentatie van verdachte ziet de rechtbank een veroordeling voor één geweldsdelict, te weten een poging tot zware mishandeling, gepleegd op 3 juni 2018. De context daarvan is de rechtbank niet bekend. De rechtbank constateert ook dat gedurende de lange tijd dat deze strafzaak heeft gelopen, waarin verdachte ook geruime tijd op vrije voeten is geweest, niet is gebleken van door verdachte gepleegd fysiek geweld.
Of er een (grote) kans is dat verdachte in de toekomst fysiek geweld zal plegen waarmee de lichamelijke gezondheid van personen in gevaar komt, kan de rechtbank gelet op het voorgaande niet vaststellen. De rechtbank ziet wel concrete aanwijzingen voor recidive op het gebied van verbaal geweld en belaging. Die feiten kunnen een gevaar opleveren voor de psychische gezondheid van de slachtoffers. Hoewel de rechtbank wel zorgen heeft over het gedrag van verdachte waarbij hij in woord en daad is overgegaan tot ernstige bedreigingen, is zij van oordeel dat niet is gebleken dat dit gedrag op dit moment bij de slachtoffers heeft geleid tot dusdanige psychische gezondheidsschade dat dat de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging rechtvaardigt. Wanneer verdachte doorgaat met belagen en bedreigen kan dat in de toekomst anders komen te liggen.
De gepleegde feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien wel van een dusdanige ernst dat een andere straf dan een gevangenisstraf niet afdoende is. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank vanwege het door de deskundigen genoemde recidiverisico ook een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten maar ook rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, zijnde 720 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 198 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is. Zij zal daaraan alle bijzondere voorwaarden verbinden, die in het reclasseringsrapport van 1 juli 2021 zijn geadviseerd.
Daarnaast acht de rechtbank, gelet op hetgeen de deskundigen hebben aangegeven omtrent het recidivegevaar, oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel noodzakelijk, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de aangevers [naam 1] en [naam 2] . Die maatregel houdt in dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opneemt, zoekt of heeft met aangevers [naam 1] en [naam 2] en dat hij zich gedurende de proeftijd niet op of binnen een straal van 5 kilometer van de hierna genoemde woonadressen van deze aangevers bevindt. Iedere overtreding van deze contact- en locatieverboden levert twee weken vervangende hechtenis op tot een maximum van 26 weken. De rechtbank beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.