ECLI:NL:RBZWB:2022:2699
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Peters
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak en aanslag OZB gebruiker
Op 13 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak, een restaurant, voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 489.000,- en de belanghebbende was van mening dat deze waarde te hoog was. Na een hoorzitting op 21 september 2020 en een uitspraak op bezwaar op 27 oktober 2020, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft de belanghebbende beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 1 april 2022 heeft de gemachtigde van de belanghebbende zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt door middel van een waarderapport, waarin de waarde van de onroerende zaak werd bepaald op € 606.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde van € 489.000,- niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet gehouden was om de kapitalisatiefactor van onderaf op te bouwen, en dat de gevolgen van de coronapandemie geen rol speelden bij de waardepeildatum van 1 januari 2019.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek van de belanghebbende om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep niet was overschreden. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.