Op 13 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 236.000,-. De belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en stelt dat de waarde te hoog is. Tijdens een hoorzitting op 6 augustus 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft op 1 april 2022 de zaak behandeld. De gemachtigde van de belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, en de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door een inspecteur en taxateur, waren aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waardepeildatum 1 januari 2019 was en dat de belanghebbende een lagere waarde van € 211.000,- bepleitte. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 236.000,- en heeft een matrix overgelegd ter onderbouwing van deze waarde.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar ook veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500,- vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Daarnaast zijn de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 541,- en moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48,- vergoeden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en heeft de relevante wettelijke bepalingen in de bijlage opgenomen.