ECLI:NL:RBZWB:2022:2831

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
02-147801-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen en voorwerpen, waaronder een motorboot, door verdachte

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk witwassen van geldbedragen en een motorboot. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 20 juni 2019 in Raamsdonksveer meerdere contante geldbedragen en een motorboot voorhanden had, terwijl hij wist dat deze geheel of gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de herkomst van het geld en de motorboot legaal was, en dat de verdachte onvoldoende verifieerbare verklaringen had gegeven over de herkomst van deze voorwerpen. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de schending van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging en wees de vordering van de officier van justitie af om de verdachte een hogere straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/147801-19
vonnis van de meervoudige kamer van 25 mei 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1969 te [Geboorteplaats]
wonende aan [Adres]
raadsman mr. B.M.C.F. Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer
dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een motorboot, een horloge en een bedrag van € 19.167,75.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de verdediging is aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige inbreuk op het persoonlijk leven van verdachte door een overheidsinstantie, hetgeen een grove veronachtzaming van de rechtsbeginselen teweeg heeft gebracht. Een verbalisant heeft een eigen willekeurig onderzoek opgestart zonder enkele aanleiding. Verdachte is staande gehouden in verband met fout parkeren, vervolgens gedroeg hij zich recalcitrant. De verbalisant trekt verdachte vervolgens na en ziet dat verdachte een aantal oude feiten op zijn documentatie heeft staan. Deze antecedenten zijn afgehandeld. Desondanks gaat de verbalisant eigenhandig verder onderzoek doen naar verdachte en bekijkt hij diens contacten, de voertuigen en vaartuigen die verdachte op naam heeft staan. Er ontstaat hierna een verdenking van witwassen. De verdediging is van mening dat op basis van deze informatie nimmer een strafrechtelijk onderzoek tot stand kon komen. Een burger dient verschoond te blijven van willekeurige inbreuken door de overheid op het (persoonlijk) leven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De verbalisant in kwestie is te ver gegaan in zijn opsporing. Zij verzoekt primair om het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren in verband met schending van artikel 359a lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering (Sv).
De officier heeft aangegeven dat de politie de verdenking stap voor stap duidelijk heeft gemaakt in het proces-verbaal. De politie mocht het opsporingsonderzoek starten en bijzondere opsporingsmiddelen aanvragen bij de officier van justitie. Er is geen sprake van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Sv.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 17 oktober 2018 door de politie is gecontroleerd bij een Volvo V60, voorzien van het kenteken [Kenteken] . Verdachte gedraagt zich hierbij recalcitrant. De politie controleert verdachte op dat moment, omdat hij geparkeerd staat op een gehandicaptenparkeerplaats zonder dat hij daarvoor een juiste parkeerkaart heeft. Tijdens deze controle heeft de verbalisant verdachte zoals hij beschrijft ‘door het politiesysteem gehaald’ en zag hij een aantal bijzonderheden.
De rechtbank merkt hierbij op dat het haar uit andere strafzaken bekend is dat de politie, wanneer zij tijdens een controle op straat een persoon ‘door het politiesysteem halen’, deze checken op personalia, voertuigen die men op naam heeft staan, antecedenten en andere politiecontacten (dit alles via een rechtstreekse digitale koppeling met de Basisregistratie voor personen, de Rijksdienst voor Wegverkeer en het eigen politiesysteem).
De verbalisant constateert naar aanleiding van bovenstaande zoekslag het volgende: Verdachte heeft drie veroordelingen, twee voor het in bezit hebben van grote hoeveelheden vuurwerk (1998 en 2014) en één voor het hebben van een hennepkwekerij (1999). Verder is hij meermalen gecontroleerd in het bezit van voornoemde Volvo (onder andere 2015 en 2018) terwijl deze niet op zijn naam staat, maar op naam van zijn moeder. Ten derde is hij gezien en gecontroleerd met een waterscooter (2018), terwijl deze ook op naam staat van zijn moeder. Bovendien heeft hij een motorboot op zijn naam staan sinds 22 juni 2017. Verder is hij meermalen gecontroleerd (2014 en 2018) door de politie terwijl hij zich in het gezelschap bevindt van personen die antecedenten hebben. Daarnaast bekijkt de verbalisant het Kadaster waaruit blijkt dat verdachte geen eigendom op naam heeft staan en het register van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat verdachte sinds 1 mei 2014 staat ingeschreven en dat zijn activiteiten bestaan uit markthandel in tweedehands goederen.
Bovengenoemde gegevens tezamen, verkregen bij voornoemde controle, samen met de gegevens uit het Kadaster en de Kamer van Koophandel, vormen voor de verbalisant de basis van de verdenking witwassen.
Allereerst merkt de rechtbank op dat het eerste contact tussen de politie en verdachte spontaan en volstrekt onwillekeurig tot stand is gekomen in verband met het fout parkeren van verdachte. Bij deze controle stelt verdachte zich recalcitrant op. Vervolgens heeft de verbalisant tijdens deze controle en daarna op basis van de personalia van verdachte verschillende digitale (politie)systemen bekeken en komt hij de bijzonderheden tegen, zoals hierboven beschreven. De combinatie van deze bijzonderheden maakt dat er een verdenking ontstaat ten aanzien van het delict witwassen en dat er gegronde reden is om een nader opsporingsonderzoek in gang te zetten. Uit voorgaande blijkt juist dat er geen sprake is van een willekeurige inbreuk van de overheid op het (persoonlijk) leven van een burger, zoals wordt gewaarborgd in artikel 8 EVRM. De rechtbank concludeert dat er geen onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv zijn gepleegd. Zij verklaart het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk in haar vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Volgens de officier van justitie is het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenarrest van toepassing. Er is geen bewijs dat de aanschaf van de motorboot en de verkrijging van het geld verband houden met de opbrengst van een specifiek gronddelict. De wijze waarop verdachte de voorwerpen zoals deze in de tenlastelegging staan genoemd heeft verworven of voorhanden heeft gehad, levert een vermoeden van witwassen op. De verklaring van verdachte hierover is onvoldoende en niet te verifiëren. De motorboot en het geld zijn derhalve van misdrijf afkomstig. De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van het witwassen van het horloge nu hiervoor onvoldoende aanknopingspunten uit het dossier naar voren komen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het witwassen. Verdachte heeft een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van de voorwerpen zoals opgenomen in het witwasfeit. Het Openbaar Ministerie had onderzoek kunnen doen naar de voorwerpen maar heeft dit in sommige gevallen nagelaten. Voor het geld heeft te gelden dat dat het Openbaar Ministerie geen alternatieve herkomst van het geld heeft kunnen geven. Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient verdachte vrijgesproken te worden van het aan hem ten laste gelegde feit witwassen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.1.2 Beoordelingskader witwassen
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het tenlastegelegde geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen. De rechtbank zal in dat geval moeten vaststellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is
(stap 1). Vervolgens zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen
(stap 2). Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen
(stap 3). Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn
(stap 4). Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen
(stap 5). Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden
(stap 6).
Bij de beoordeling van de verklaring van verdachte spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de witwasverdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
4.3.1.3 Gronddelict
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het door de officier van justitie ingenomen standpunt vast, dat er geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen enerzijds het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag en anderzijds een bepaald concreet misdrijf.
4.3.1.4 Vermoeden van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat de hierna te bespreken feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Na het ontstaan van de verdenking terzake witwassen, zoals hiervoor omschreven, heeft nader onderzoek plaats gevonden. Er is daarbij onder andere onderzoek gedaan naar de onderneming van verdachte en naar de bedragen die hij daaruit voor privé bestedingen opneemt. De conclusie van dat onderzoek is dat op basis van de inkomensgegevens, het onaannemelijk is dat verdachte kan beschikken over de waargenomen vermogenscomponenten.
Bij een doorzoeking van de woning van verdachte is ruim €19.000,- contant geld aangetroffen, waarvan verdachte verklaart dat dit bedrag van hem is. Van dit bedrag bestond een groot deel van het briefgeld, te weten € 4000,- en € 6000,- euro uit bankbiljetten van € 500,-, € 200,-, € 100,- en € 50,- euro.
Verdachte is verhoord en hij heeft verklaard dat hij vrijwel alles in contanten betaalt en hierin ook betaald wordt, met uitzondering van de huur van zijn woning. Op een verkoopdag zou er volgens verdachte € 300,- à € 400 euro worden omgezet.
Dit verklaart naar het oordeel van de rechtbank niet waarom het noodzakelijk is ruim € 19.000,- contant geld in huis te hebben liggen. Bovendien is het onaannemelijk dat cd’s met coupures van € 500,-, € 200,- en € 100,- worden betaald. Het thuis bewaren van zulke grote hoeveelheden contant geld brengt bovendien veel (onnodig) risico met zich mee, onder meer op diefstal (waarbij de verzekering dan dit geld niet vergoedt) in tegenstelling tot het bewaren ervan op een bankrekening. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van € 500,- in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn.
Ook heeft verdachte thans een motorboot in zijn bezit waarvan hij in 2017 eigenaar is geworden. Niet duidelijk is vanuit welke geldstroom verdachte deze motorboot heeft aangeschaft.
Verder blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij van zijn werkzaamheden als markthandelaar geen kasboek bijhoudt. Ook zijn er geen andere controleerbare stukken van reguliere handelsactiviteiten.
Na het verhoor van verdachte is er nog een zogenaamde eenvoudige kasopstelling opgemaakt over de periode van 01-01-2014 tm 31-12-2019. Daaruit komt tot slot een voor de politie onverklaarbaar groot verschil naar voren tussen de contante ontvangsten en contante uitgaven van verdachte van ruim €124.000,-.
4.3.1.5 Verklaring van verdachte en onderzoek door het Openbaar Ministerie
De rechtbank neemt bij haar beoordeling of sprake is van witwassen de kasopstelling als uitgangspunt. De rechtbank stelt vast dat de in de kasopstelling opgenomen posten door verdachte niet worden betwist. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij handelt in (grote partijen) tweedehands cd’s die hij op beurzen opkoopt en vervolgens voor meer geld doorverkoopt. De verklaring die verdachte over de herkomst van de contante gelden geeft, te weten de opbrengst vanuit zijn werk als markthandelaar, is door hem onvoldoende concreet en verifieerbaar onderbouwd. Verdachte heeft in algemeenheden aangegeven dat hij daar contant geld mee heeft verdiend, maar heeft geen namen genoemd van mensen/partijen met wie hij gehandeld zou hebben, noch adressen van hen genoemd, laat staan waar en wanneer concreet deze handel heeft plaatsgevonden. Ook maakt verdachte geen gebruik van een schriftelijke (civiele) overeenkomst bij de inkoop of verkoop van cd’s. De motorboot zou hij deels met eigen spaargeld en deels vanuit marktopbrengsten hebben gefinancierd maar ook dit kan hij niet onderbouwen met stukken of getuigen. De rechtbank stelt voorop dat dit deel van zijn verklaring in het geheel niet concreet is. Hier kan het Openbaar Ministerie dan ook geen nader onderzoek naar laten verrichten.
Met betrekking tot de posten genoemd in de kasopstelling, heeft verdachte ter zitting (en tijdens de politieverhoren) enkel, weliswaar niet onderbouwd met stukken, verklaard dat de bij de uitgaven genoemde vakanties destijds door zijn vriendin zijn betaald. Bij de in de kasopstelling gehanteerde verbouwingskosten merkt hij op dat deze €26.000 euro zouden zijn geweest of dat een deel van de verbouwing dateert van voor de periode waarop de kasopstelling betrekking heeft. Ook deze kosten zouden door zijn vriendin zijn betaald.
Het bedrag van € 26.000,-- kan hij niet nader onderbouwen met stukken.
Het horloge dat in de dagvaarding is opgenomen heeft verdachte volgens zijn verklaring ter zitting van zijn wijlen (ex)-schoonvader voor zijn verjaardag gekregen en niet zelf gekocht.
De rechtbank concludeert dat de verklaring van verdachte over de gedane uitgaven voor vakanties, de verbouwing van zijn woning en het horloge concreet en min of meer verifieerbaar is. De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek heeft verricht naar dit deel van zijn verklaring door bijvoorbeeld zijn vriendin als getuige te horen en navraag te doen bij de ex-vrouw van verdachte omtrent het horloge. De rechtbank is op basis daarvan van oordeel dat de kasopstelling in het voordeel van verdachte moeten worden aangepast. Dit betekent het volgende: Op de totale post van te veel contant gedane uitgaven, te weten €124.568,80 euro zullen de volgende bedragen in mindering worden gebracht: € 51.000,00 euro (post verbouwingskosten woning) en €20.741,38 euro (post vakanties 2015 tot en met 2019). Dit betekent dat er een onverklaarbaar bedrag van €52.827,42 euro overblijft.
4.3.1.6 Van misdrijf afkomstig
Uit het onderzoek dat door justitie is uitgevoerd, is niet gebleken dat verdachte op legale wijze de beschikking heeft gekregen over voornoemde grote hoeveelheid contanten van €52.827,42 euro. Aangezien verdachte hier zelf ook geen concrete en verifieerbare verklaring voor heeft weten te geven, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Voor de motorboot geldt hetzelfde.
Hierbij merkt de rechtbank op dat, zij, net als de officier van justitie ervan uit gaat dat een deel van de marktinkomsten legaal door verdachte zijn verkregen. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ook een deel van de motorboot uit een legale bron (spaargeld van voor 2014) heeft gefinancierd. Echter een deel is afkomstig uit zijn onderneming. Dan geldt dat uit de wetsgeschiedenis van de wetsbepalingen over witwassen en de jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2010:BN0578 (https://linkeddata.overheid.nl/front/portal/spiegel-lijstweergave?id=http%3A%2F%2Flinkeddata.overheid.nl%2Fterms%2Fjurisprudentie%2Fid%2FECLI%3ANL%3AHR%3A2010%3ABN0578)) moet worden afgeleid dat niet alleen voorwerpen die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn hieronder vallen, maar ook voorwerpen die gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn, waarbij vermenging van legale en illegale geldstromen heeft plaatsgevonden.
4.3.1.7 Wetenschap of vermoeden bij verdachte
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat het geld en de motorboot van misdrijf afkomstig waren.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 juni 2019, te Raamsdonksveer voorwerpen, te weten:
meerdere (contante) geldbedragen (muntgeld 2192,75 euro en briefgeld 16.975 euro) en
een motormotorboot (merk/type De Monterey 250CR)
voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat die (contante) geldbedragen en motorboot
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis waarvan 60 dagen subsidiair 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt verzoekt de verdediging verdachte een taakstraf op te leggen van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis waarvan 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk witwassen van geldbedragen. Hiermee versluierde hij de herkomst van gelden en dit heeft een ontwrichtende werking op het economisch verkeer doordat het een inbreuk vormt op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Verdachte heeft zich bij zijn handelen laten leiden door eigen financieel gewin. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij laatstelijk is veroordeeld in 2015 tot een taakstraf van 240 uur en 6 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar voor overtreding van het vuurwerkbesluit.
Gelet op de omvang van het witwassen is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel alleen een gevangenisstraf een gepaste straf. Kijkend naar de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) inzake fraude zou bij een fraude met een dergelijke omvang een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden zijn.
Er dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met het feit dat de redelijke termijn van berechting op grond van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is geschonden. In beginsel dient de behandeling van een strafzaak binnen twee jaar met een eindvonnis te zijn afgedaan na aanvang van de redelijke termijn. Bijzondere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van de strafzaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de (voortvarendheid van de) wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, kunnen dat anders maken. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 20 juni 2019, de datum van inverzekeringstelling, en dat er in deze zaak geen sprake is geweest van bijzondere omstandigheden. Het vonnis wordt gewezen bijna 3 jaar na aanvang van de redelijke termijn. Kortom: Er is sprake van een lange overschrijding van de redelijke termijn, die dient te leiden tot een aanzienlijke korting bij de strafoplegging.
De rechtbank zal gezien het bovenstaande een andere straf opleggen dan is gevorderd, en acht een taakstraf van 120 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (motorboot en geld) vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Verdachte wordt veroordeeld voor het witwassen van de motorboot en het geld. De motorboot en het geld zijn daarmee voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 tot en met 7, 13 en 15 tot en met 17;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 8 tot en met 12 en 14.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. J.F.C. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 mei 2022.
Mr. L.W. Louwerse en K. de Klerk-Van Rijs zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.