Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, woonachtig op Curaçao, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2017, die was vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.385. De inspecteur had deze aanslag ambtshalve vastgesteld omdat de belanghebbende geen aangifte had gedaan. Na bezwaar werd de aanslag verlaagd tot een belastbaar inkomen van € 10.427, wat resulteerde in een te betalen bedrag van € 928 aan IB en € 76 aan belastingrente.
Tijdens de zitting op 12 mei 2022 werd de belanghebbende gehoord, die aangaf niet te begrijpen waarom zijn aangifte niet was gevolgd door de Belastingdienst. De rechtbank legde uit dat de inspecteur de aanslag correct had vastgesteld, waarbij alleen de AOW-uitkering van € 10.427 in de belastingheffing was betrokken, omdat het heffingsrecht over de pensioenuitkering van een pensioenfonds op Curaçao ligt. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht geen rekening had gehouden met de door de belanghebbende aangegeven loonheffing op de pensioenuitkering.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat zij niet bevoegd was om een betalingsregeling te treffen tussen de belanghebbende en de Belastingdienst. De uitspraak werd gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen zes weken na de verzenddatum.