Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een belanghebbende, die zich bezighoudt met bewindvoering, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak van de inspecteur van 8 november 2019, waarin het bezwaar van de belanghebbende tegen de voldoening van omzetbelasting over september 2018 werd afgewezen. De belanghebbende had een bedrag van € 28.368 aan omzetbelasting voldaan en stelde dat een deel van haar werkzaamheden vrijgesteld was van omzetbelasting op basis van de Wet op de omzetbelasting 1968.
Tijdens de zitting op 11 januari 2022 in Breda, werd de gemachtigde van de belanghebbende gehoord, evenals twee inspecteurs van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat haar diensten in september 2018 onder de vrijstelling voor schuldhulpverlening vielen. De rechtbank merkte op dat de belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd van de specifieke werkzaamheden die zij in die periode had verricht. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken en gerechtshoven die relevant zijn voor de beoordeling van de vrijstelling van omzetbelasting in vergelijkbare situaties.