4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten 1 en 2:
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Op 20 augustus 2017 deed verdachte een valse aangifte van een woninginbraak in haar woning, waarbij onder meer sieraden zouden zijn gestolen. Ook deed zij een valse aangifte dat haar auto, een FIAT 500, zou zijn gestolen. De (toenmalige) partner van verdachte ( [naam 1] ) en verdachte werden getapt in het kader van een ander onderzoek, genaamd [naam 4] . Daarnaast werden hun gesprekken in de PI beluisterd. Op 17 augustus 2017, toen verdachte bij haar partner [naam 1] op bezoek was, spraken zij over goederen en de waarde van bepaalde goederen. [naam 1] zei toen tegen verdachte dat ze moest zorgen dat er rotzooi in huis lag, dat de schuiven opengetrokken waren en dat er papieren door het huis lagen. De Fiat 500 werd op 24 augustus 2017 uitgebrand aangetroffen in Waarschoot (België), nabij Gent. Diverse bij de politie als gestolen opgegeven goederen werden later in een Jumbotas aangetroffen in een schuur die door de zus en zwager van verdachte werd gebruikt.
De schade van de woninginbraak heeft verdachte geclaimd bij [naam 6] ; de schade van de diefstal van de auto bij [naam 7] . Later deden [naam 6] en [naam 7] aangifte van een poging tot het plegen van verzekeringsfraude. Verdachte is door [naam 8] , die werd ingezet door [naam 6] , bevraagd over de feiten en zij heeft verklaard dat dit de eerste keer was dat zij een schadeclaim bij [naam 6] had ingediend en dat zij de schade die ze had ingediend bij [naam 7] voor de gestolen auto nog niet had uitgekeerd gekregen. [naam 6] en [naam 7] hebben de schade uiteindelijk niet uitgekeerd.
Oordeel van de rechtbank:
Door de verdediging is als verweer gevoerd dat niet tot een bewezenverklaring van feit 1 kan worden gekomen nu de feitelijke schadeclaims niet in het dossier zitten.
De rechtbank stelt met de verdediging vast dat de feitelijke schadeclaims inderdaad niet in het dossier zijn opgenomen. Echter, er zijn voldoende bewijsmiddelen in het dossier voorhanden waaruit vast te stellen is dat verdachte deze schadeclaims heeft ingediend. Behalve de aangiftes van [naam 6] en [naam 7] waarin gesteld wordt dat verdachte degene is die de claim heeft ingediend, heeft ook verdachte zelf tegen [naam 8] verklaard dat zij schadeclaims heeft ingediend. Het is door de aangiftes en de verklaring van verdachte voldoende duidelijk dat de schadeclaims daadwerkelijk door verdachte zijn ingediend, en wat deze inhouden. Dit maakt dat het verweer van de verdediging op dit punt niet kan slagen.
De verdediging heeft voorts als verweer gevoerd dat de handelingen van verdachte, zoals beschreven onder 4.2, niet voldoen aan de criteria om te komen tot een bewezenverklaring voor de poging oplichting.
De rechtbank oordeelt dat dit verweer niet slaagt. Verdachte heeft meerdere handelingen verricht teneinde de (poging tot) oplichting mogelijk te maken. Zij heeft immers de auto laten verdwijnen, de overige spullen uit haar woning gehaald, de woning overhoop gehaald, vervolgens een valse aangifte gedaan en schadeclaims ingediend. Deze door verdachte gepleegde handelingen vormen samen een samenweefsel van verdichtsels die bij elkaar van voldoende gewicht zijn om te komen tot een bewezenverklaring van het gronddelict (poging tot) oplichting. Het blijft bij een poging omdat beide verzekeringsmaatschappijen de claims niet hebben uitgekeerd.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de poging tot oplichting (feit 1) en het doen van valse aangifte (feit 2).
Feit 3:
De verdediging voert aan dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enig moment valse bankbiljetten heeft ontvangen en dat zij op dat moment wist dat het om vals geld ging.
De rechtbank overweegt dat in het dossier vanaf 14 mei 2017 gesprekken zijn opgenomen waarin [naam 1] en verdachte samen spreken over “postzegels.” Op 14 mei 2017 moet zij “die” vragen. Op 16 juli 2017 vond er een gesprek plaats tussen [naam 1] en verdachte over postzegels waar verdachte een foto van moet nemen. Op 9 september 2017 vraagt [naam 1] aan verdachte “of er nu niks meer ligt wat niet mag,” waarop verdachte zegt: “alleen postzegels.”
Op 16 december 2017 werd [naam 5] aangehouden in bezit van vijftien briefjes van 500 euro. Deze briefjes zijn vals. Twee dagen voor de aanhouding van [naam 5] op 14 december 2017 werd tijdens een tapgesprek tussen [naam 1] en de zus van verdachte, die op dat moment bij verdachte was en de telefoon van verdachte overpakte, de naam [naam 9] (de voornaam van [naam 5] ) genoemd, evenals het aantal van vijftien. Ook werd bij dat gesprek genoemd dat die [naam 9] “de postzegels” moet hebben. Uit tapgesprekken blijkt voorts dat op 14 december 2017 in Roosendaal een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [naam 9] [naam 5] en ( [naam 2] ) [naam 2] , de zwager van verdachte. Op 15 december 2017 vond er een gesprek plaats tussen [naam 1] en verdachte waarin verdachte tegen [naam 1] zei dat [naam 2] er 15 heeft gegeven aan die [bijnaam] en dat ‘hij’ naar Roosendaal is gereden. [naam 5] heeft volgens zijn telefoongegevens veelvuldig contact gehad met de telefoonnummers van de zus van verdachte en met medeverdachte [naam 2] .
De rechtbank concludeert uit deze gesprekken dat [naam 5] de valse briefjes heeft gekregen van [naam 2] op 14 december 2017. Voorts concludeert de rechtbank uit deze gesprekken dat verdachte en [naam 1] , waar zij tijdens tapgesprekken spraken over postzegels, zij steeds (ook) hebben bedoeld de later bij [naam 5] aangetroffen bankbiljetten, en dat zij wisten dat deze vals waren, omdat zij over de biljetten spraken in de bedekte term postzegels
De vraag of verdachte zelf het valse geld voorhanden heeft gehad, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Bij het bepalen van de periode van het voorhanden hebben gaat de rechtbank uit van de periode 14 mei 2017 tot en met 1 februari 2018. Immers, uit diverse tapgesprekken, waaronder de hiervoor genoemde tapgesprekken op 14 mei, 16 juli, 9 september en 14 december 2017, volgt dat zij op verschillende momenten de bankbiljetten voorhanden had.
Ook na 14 december 2017 wordt er blijkens de tapgesprekken nog over postzegels gesproken. Op 1 februari 2018 kwam [naam 5] bij verdachte thuis. Volgens het tapgesprek van 1 februari 2018 tussen verdachte en [naam 1] volgt dat verdachte er bij die “vieze kankermarokkaan is ingetrapt, ze allemaal heeft meegegeven en 600 euro heeft ontvangen.”