Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Beoordeling door de rechtbank
3.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 7 juni 2022, wordt het beroep van een belanghebbende, woonachtig in Duitsland, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.053, en had daarbij € 89 belastingrente in rekening gebracht. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 24 mei 2022 heeft de inspecteur echter aangegeven volledig tegemoet te komen aan het beroep van de belanghebbende. Er werd overeenstemming bereikt dat de belanghebbende voor het jaar 2017 moet worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Dit houdt in dat bij het bepalen van het belastbaar inkomen rekening moet worden gehouden met negatieve inkomsten uit eigen woning van € 2.472 en een aftrek voor giften van € 295. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.286.
De rechtbank heeft ook bepaald dat de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de aanslag moet worden aangepast. Daarnaast is de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 49 en de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 59 aan reiskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.