ECLI:NL:RBZWB:2022:3135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2300 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van inschrijving in de basisregistratie personen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg

Op 9 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verzocht om een voorlopige voorziening. Het college had op 26 april 2022 geweigerd verzoeker in te schrijven in de basisregistratie personen (brp) op het adres [adres]. Verzoeker was eerder uitgeschreven van dit adres op 28 december 2021, omdat het college had vastgesteld dat hij feitelijk op een ander adres woonde. Verzoeker betwistte deze uitschrijving en stelde dat hij recht had op inschrijving op het adres [adres]. Tijdens de zitting op 30 mei 2022 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, terwijl het college vertegenwoordigd was door twee medewerkers.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het adres [adres] woont. Het college had eerder onderzoek gedaan en vastgesteld dat verzoeker feitelijk bij zijn partner op een ander adres verblijft. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er gerede twijfel bestaat over de woonplaats van verzoeker en dat hij niet heeft voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat hij op het adres [adres] woont. Gezien deze bevindingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het college naar verwachting in bezwaar stand zal houden. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2300 BRP VV

uitspraak van 9 juni 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 april 2022 (bestreden besluit) van het college waarin is geweigerd hem in de basisregistratie personen (brp) in te schrijven op het adres [adres] . Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 30 mei 2022. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Verzoeker stond ingeschreven op het adres [adres] .
Op 2 december 2021 heeft het college aan verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt om hem uit te schrijven van dit adres.
Bij besluit van 28 december 2021 heeft het college verzoeker, na onderzoek, uitgeschreven van het adres [adres] . Het college stelt dat is gebleken dat verzoeker niet op dit adres woonachtig is maar feitelijk op het adres [feitelijk adres] woont.
Verzoeker heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Op 10 maart 2022 heeft verzoeker bij het college aangifte gedaan van hervestiging op het adres [adres] .
Met het bestreden besluit heeft het college geen gevolg gegeven aan deze aangifte en geweigerd verzoeker in te schrijven op dit adres. Het college stelt dat het contact heeft opgenomen met de gemeente Oosterhout. Die heeft bevestigd dat is gebleken dat verzoeker feitelijk op het adres [feitelijk adres] verblijft. Sinds verzoekers uitschrijving van het adres [adres] zijn de omstandigheden ongewijzigd gebleven. De door verzoeker overgelegde bewijsstukken – een factuur van de volkstuinvereniging, twee betalingen van Raak benzinestation en drie pintransactie bij geldautomaat Beethovenlaan en Wilhelminapark – hebben volgens het college onvoldoende binding met het adres [adres] . Inzage in zijn bankafschriften heeft verzoeker geweigerd. Ook in samenhang bezien heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat [adres] zijn woonadres is, aldus het college.
2.
Verzoek
Verzoeker betwist dat hij niet op de [adres] woont. Volgens verzoeker is hij al voor de zoveelste keer onterecht uitgeschreven, omdat hij regelmatig in de weekenden bij zijn partner in Oosterhout verblijft.
Het college heeft zijn weigering om verzoeker in te schrijven gebaseerd op onderzoek van de gemeente Oosterhout. Deze gemeente beweert dat verzoeker bij zijn partner woont. Verzoeker heeft met haar echter alleen een LAT-relatie en hij ziet zijn partner meestal alleen in de weekenden. Zijn partner krijgt van de gemeente Oosterhout een uitkering en andere toeslagen. Dan is het niet logisch als verzoeker bij zijn partner zou wonen. Omdat verzoeker niet bij zijn partner woont, heeft hij niet de gemeente Oosterhout verzocht om hem in de brp in te schrijven.
Verzoekers verblijfsvergunning is inmiddels verlopen, waardoor hij niet meer mag werken, en hij heeft geen zorgverzekering meer. Hij kan zijn vergunning niet verlengen zonder adres. Verzoeker heeft er dus een belang bij dat hij zo spoedig mogelijk op [adres] ingeschreven wordt.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht te bepalen dat hij wordt ingeschreven op het adres [adres] .
3.
Toetsingskader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de voorzieningenrechter
Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor of de verwachting bestaat dat het besluit van het college, waarbij is geweigerd verzoeker opnieuw in te schrijven in de brp op het adres [adres] , in bezwaar standhoudt. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord, kan er aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Voordat aan deze vraag kan worden toegekomen dient de voorzieningenrechter te beoordelen of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Spoedeisend belang
Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft, omdat zijn verblijfs- en identiteitsdocumenten zijn verlopen. Die kan hij niet verlengen, omdat hij niet in de brp ingeschreven staat. Daarnaast heeft verzoeker, vanwege het feit dat hij niet meer in de brp ingeschreven staat, geen zorgverzekering meer.
Gelet hierop heeft verzoeker, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Weigering herinschrijving brp
Het college stelt dat verzoeker is uitgeschreven van het adres [adres] omdat hij feitelijk bij zijn partner [naam partner] – waarmee hij zes kinderen heeft – woont op het adres
[feitelijk adres] . Dit besluit tot uitschrijving van 28 december 2021 staat in rechte vaststaat en sindsdien is er niets gewijzigd. Verzoeker heeft volgens het college onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij op de [adres] woont. Het college heeft dan ook geweigerd om verzoeker weer op dat adres in te schrijven.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in de uitspraak van
4 mei 2022 [1] overwogen:
‘Doel van de Wet brp is dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van de gegevens erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Daarom moeten in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene geregistreerd worden. Als bij het college na adresonderzoek in redelijkheid gerede twijfel kan bestaan of de betrokkene op het adres woont waarop hij in de brp is ingeschreven, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij op dat adres woont.’
De voorzieningenrechter leidt uit het dossier en de toelichting van het college ter zitting af, dat voorafgaande aan verzoekers uitschrijving van het adres [adres] onderzoek is verricht. Op 15 juni 2021 is een huisbezoek op [adres] afgelegd. Op dat adres zou verzoeker – volgens eigen zeggen – samenwonen met [naam collega] , een collega. Tijdens het huisbezoek was [naam collega] aanwezig, verzoeker zelf niet, en zijn alleen wasgel, een scheerapparaat, een tandenborstel, één broek en een paar schoenen van verzoeker aangetroffen. Er is geen administratie van hem aangetroffen. [naam collega] heeft verklaard dat verzoeker zijn kinderen nooit op [adres] ontvangt. Zij heeft zijn kinderen alleen op een foto gezien. Verder heeft [naam collega] verklaard dat verzoeker niet bijdraagt in de kosten en geen huur of gas/water/licht betaalt.
Voorts blijkt uit de stukken dat de registratielijst die verzoekers partner [naam partner] bij de gemeente Oosterhout moet overleggen niet overeenkomt met de waarnemingen van die gemeente. De gemeente Oosterhout gaat er van uit dat verzoeker vrijwel de hele week bij zijn partner verblijft. Daarnaast is door twee buren van [adres] verklaard dat er op het adres [adres] alleen een vrouw woont. Tot slot blijkt uit onderzoek dat het waterverbruik op [adres] op verbruik door één persoon wijst.
Gelet op deze bevindingen en omdat het (rechtens onaantastbare) besluit tot uitschrijving van verzoeker van [adres] redelijk recent is, heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen stellen dat er gerede twijfel bestaat dat verzoeker nu wel op [adres] woont. Het is daarom, en omdat het een verzoek om herinschrijving na uitschrijving betreft, aan verzoeker om aannemelijk te maken dat hij daar wél woont.
[naam collega] heeft tijdens het onderzoek voorafgaande aan de uitschrijving verklaard dat verzoeker niet bijdraagt in de huur van [adres] en ook anderszins is niet gebleken dat verzoeker daarin structureel bijdraagt. Daarnaast heeft verzoeker geen - schriftelijke - huurovereenkomst met [naam collega] gesloten. Het college heeft om die reden aan verzoeker verzocht om op een andere manier aannemelijk te maken dat hij op [adres] woont en verzocht om bankafschriften om dat te kunnen beoordelen. Verzoeker heeft geweigerd die te overleggen. Hij heeft wel andere stukken overgelegd, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college daarvan kunnen stellen dat die onvoldoende binding hebben met [adres] en dus niet aannemelijk maken dat verzoeker daar woont. Dat verzoeker een volkstuintje zou huren in Tilburg, op een nabij Tilburg gelegen plaats in België tankt en op drie dagen in april geld pint in Tilburg, toont niet aan dat verzoeker ook daadwerkelijk in Tilburg aan [adres] woont.
De door verzoeker in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure overgelegde verklaringen acht de voorzieningenrechter evenmin voldoende om aannemelijk te maken dat hij op [adres] woont. De verklaring van [naam collega] is in lijn met wat zij eerder heeft verklaard, en daarmee geen nieuwe verklaring. De verklaring van de buurvrouw van [adres buurvrouw] sluit niet uit dat verzoeker niet woont op [adres] .
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter – naar voorlopig oordeel – tot de slotsom dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op [adres] woont. Het college heeft dan ook kunnen weigeren om verzoeker weer in te schrijven op dat adres in de brp. Nu de voorzieningenrechter de verwachting heeft dat het bestreden besluit in bezwaar standhoudt ziet zij geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Ook anderszins ziet zij daarvoor op dit moment onvoldoende reden.
6.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 9 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: Wettelijk kader

WET BASISREGISTRATIE PERSONEN
Artikel 1.1
o. het woonadres:
1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;
p. het briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen;
q. het adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 2.40 of 2.41, het briefadres;
Artikel 2.2
De inschrijving in de basisregistratie geschiedt op grond van de geboorteakte, de aangifte van de betrokkene of ambtshalve.
Artikel 2.4
1. Op grond van zijn aangifte van verblijf en adres wordt degene die rechtmatig verblijf geniet, niet in de basisregistratie is ingeschreven en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, ingeschreven in de basisregistratie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn adres heeft.
Artikel 2.20
1. Aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, worden gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
2. Indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
Artikel 2.22
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in
artikel 2.20, eerste lid, of
2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
Artikel 2.38
1. Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, meldt zich uiterlijk op de vijfde dag na de aanvang van zijn verblijf in persoon bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. Indien hij geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres en meldt hij zich binnen de gestelde termijn bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen.
Artikel 2.39
1. De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
2. Hij doet niet eerder aangifte dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging. Hij doet in de aangifte mededeling van de datum van adreswijziging en van de gegevens over het nieuwe en het vorige adres.
3. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.45
1. Degene die aangifte heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.40 en artikel 2.43, geeft op verzoek van het college van burgemeester en wethouders de inlichtingen ter zake van zijn aangifte die van belang zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Deze verplichting is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overleggen van geschriften. De betrokkene verschijnt hierbij desgevraagd in persoon.
Artikel 2.60
Een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om:
a. aan een aangifte geen of slechts ten dele gevolg te geven;
wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2.69
1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
4° gegevens over het woonadres;
Artikel 2.75
1. De gegevens over het woonadres worden ontleend aan een opgave van de ingeschrevene.
2. Indien aannemelijk is dat een gegeven in de opgave onjuist is, wordt het gegeven niet aan de opgave ontleend.
3. Als de ingeschrevene geen opgave heeft gedaan of aannemelijk is dat de opgave onjuiste gegevens bevat, kunnen de gegevens ambtshalve worden vastgesteld.