ECLI:NL:RBZWB:2022:3271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9109
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering door UWV en beoordeling van nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een Wajong-uitkering. Eiseres had in mei 2020 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, nadat haar AAW-uitkering per 1 december 1997 was beëindigd. Het UWV had in een eerder besluit van 15 mei 2020 deze aanvraag afgewezen, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd in een besluit van 14 september 2020 ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij zich geïntimideerd voelde door de verzekeringsarts en dat haar situatie ernstiger was dan die van haar zus, die wel een uitkering ontving. Tijdens de zitting op 4 mei 2022 werd het beroep van eiseres besproken, waarbij zij geen medische stukken kon overleggen ter onderbouwing van haar stellingen.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die een herbeoordeling van de eerdere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, maar dat het UWV het griffierecht aan eiseres moest vergoeden, omdat er sprake was van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank paste artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe, omdat eiseres niet benadeeld was door het gebrek in de motivering. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van nieuwe feiten of omstandigheden bij een verzoek om terug te komen op een eerder besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9109 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 mei 2020 (primaire besluit) heeft het UWV geweigerd aan eiseres een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
In het besluit van 14 september 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 mei 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres en namens het UWV mr. A.P.J. Meijs.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] , heeft in mei 2020 een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering. Op het aanvraagformulier heeft ze vermeld dat ze vanaf 1 december 1976 een uitkering op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) heeft ontvangen.
Met het primaire besluit is de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunt eiseres
2. Eiseres voert aan dat zij zich ten tijde van de beëindiging van haar AAW-uitkering per 1 december 1997 door de verzekeringsarts geïntimideerd heeft gevoeld. Zij kon zich bij de afkeuring niet verdedigen. Ze was elke dag bezig met overleven en was meer bang dat ze haar kinderen zou kwijtraken, dan haar uitkering. Haar zus heeft in 1998 een uitkering gekregen, maar de uitkering van eiseres is haar ontnomen, terwijl haar toestand ernstiger was dan die van haar zus. Eiseres heeft geen recht op bijstand omdat ze een pensioen heeft gespaard. Eiseres wil graag de laatste 2 jaar tot aan haar pensioen een Wajong-uitkering.
Standpunt UWV
3. Het UWV heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat, voor zover het verzoek van eiseres aangemerkt moet worden als een verzoek om terug te komen op de eerdere beëindiging, dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. Er is geen informatie aangeleverd waaruit blijkt dat de eerdere beoordeling onjuist was of dat sprake is van toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na de beëindiging van de uitkering. Voor zover er sprake is van een nieuwe aanvraag, is de aanvraag zeer laattijdig gedaan. Gelet op de leeftijd van eiseres zijn de criteria van de AAW van toepassing. Een nieuwe aanvraag daarvoor kan alleen in behandeling worden genomen als er niet al eerder een AAW-aanvraag is gedaan.
Wettelijk kader
4. In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
In het tweede lid is bepaald dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Beoordeling rechtbank
5. Niet in geschil is dat eiseres eerder een AAW-uitkering ontvangen heeft. Ook is niet in geschil dat deze uitkering per 1 december 1997 is beëindigd en eiseres daarover met een besluit is geïnformeerd.
6. De rechtbank stelt vast dat het standpunt van het UWV zoals opgenomen in het verweerschrift anders is dan wat het UWV in het bestreden besluit als motivering heeft gegeven. Hierdoor staat vast dat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek lijdt. De rechtbank zal dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb omdat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank uitgaan van de motivering zoals opgenomen in het verweerschrift.
7. Het UWV heeft de aanvraag van eiseres aangemerkt als een verzoek om terug te komen op het eerdere besluit tot beëindiging van de uitkering per 1 december 1997. Naar vaste rechtspraak moet een verzoek om terug te komen op een eerder besluit naar zijn strekking worden beoordeeld. [1]
Eiseres heeft ter zitting gesteld dat haar medische situatie in de loop der jaren hetzelfde is gebleven. Hieruit volgt dat de aanvraag van eiseres niet aangemerkt kan worden als een verzoek om toekenning van uitkering wegens een verslechterde gezondheidstoestand.
Eiseres wil dat wordt teruggekomen op de beslissing tot intrekking van de AAW-uitkering per 1 december 1997. Daarvoor moet eiseres nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aanvoeren die meebrengen dat de intrekking in 1997 niet juist is. De rechtbank ziet zich daarom eerst voor de vraag gesteld of het UWV terecht heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets kan doorstaan, zal beoordeeld worden of het bestreden besluit evident onredelijk is. [2]
8. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die eerder niet konden worden overgelegd kunnen aangemerkt worden als nieuw gebleken feiten.
9. Eiseres heeft bij haar verzoek en tijdens de bezwaarprocedure geen (medische) stukken overgelegd. De stellingen van eiseres dat zij zich met moeite staande heeft kunnen houden en dat zij ten onrechte goedgekeurd is, kunnen niet aangemerkt worden als nieuwe feiten of omstandigheden. Los van het feit dat eiseres deze stellingen ook destijds in een bezwaarprocedure naar voren had kunnen brengen, zijn deze stellingen niet onderbouwd met stukken. Dit betekent dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd.
Hoewel de rechtbank uit wat ter zitting is besproken begrijpt dat eiseres een moeilijk leven heeft, is dit onvoldoende om te kunnen oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Ook het feit dat de zus van eiseres blijkbaar wel een uitkering ontvangt en dat eiseres geen recht op bijstand heeft maakt niet dat geoordeeld moet worden dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
10. De rechtbank ziet aanleiding om ook te beoordelen of het UWV, ondanks het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden, vanaf de datum van de aanvraag terug had moeten komen van het besluit tot intrekking. Eiseres heeft immers gesteld de laatste jaren voor haar pensioen nog een uitkering te wensen. Hieruit kan opgemaakt worden dat zij ook voor de periode na haar verzoek vraagt om een uitkering.
Omdat eiseres helemaal geen (medische) stukken heeft overgelegd kan niet geoordeeld worden dat het eerdere besluit tot intrekking van de uitkering onjuist was. Uit de enkele niet onderbouwde stellingen zoals vermeld onder punt 9 volgt niet dat het UWV destijds op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat eiseres geen recht meer heeft op een AAW-uitkering. Dit betekent dat ook vanaf het moment van het verzoek van eiseres niet terug kan worden gekomen op de intrekking. Hieruit volgt dat het UWV terecht heeft geweigerd een uitkering toe te kennen.
11. De opmerking van het UWV dat voor zover de aanvraag aangemerkt moet worden als een nieuwe aanvraag deze niet in behandeling kan worden genomen, zal de rechtbank onbesproken laten. Uit wat besproken is ter zitting blijkt dat eiseres niet de intentie had een nieuwe aanvraag voor een AAW-uitkering te doen. Zoals eerder al opgemerkt heeft eiseres met haar aanvraag de bedoeling gehad om de eerder ingetrokken uitkering weer te laten herleven.
12. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep ongegrond is.
13. Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, zoals hiervoor onder 6 is overwogen, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 15 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 april 2021, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2021:765
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 maart 2022, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2022:581