ECLI:NL:RBZWB:2022:3539

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3776
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over jeugdhulp aanvraag en dwangsom

Op 28 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante tegen een eerdere uitspraak van 10 december 2021. De opposante had beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor jeugdhulp voor haar zoon, ingediend op 7 juni 2021. De rechtbank had het beroep gegrond verklaard, maar de opposante stelde verzet in tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 14 juni 2022 was de opposante aanwezig, maar de verweerder was afwezig.

De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak zonder zitting was gedaan, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De opposante voerde aan dat de beslistermijn al op 3 augustus 2021 was geëindigd en dat de hoogte van de dwangsom onjuist was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de opposante geen procesbelang had bij haar verzetgronden, omdat deze niet zouden leiden tot een betere positie met betrekking tot het bestreden besluit.

De verzetrechter concludeerde dat de hoogte van de dwangsom in de eerdere uitspraak niet correct was vastgesteld, maar dat het dictum van die uitspraak ongewijzigd bleef. De dwangsom werd vastgesteld op € 857,- voor de periode van 26 augustus 2021 tot en met 23 september 2021. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en stelde de dwangsom vast op het juiste bedrag. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3776 WET V

uitspraak van 28 juni 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposante] , te [plaatsnaam] , opposante.

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (verweerder) volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 7 juni 2021 voor Jeugdhulp voor haar zoon.
Bij uitspraak van 10 december 2021 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposante heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Het verzet is ter zitting behandeld in Breda op 14 juni 2022. Opposante is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard. De reden hiervoor is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van opposante. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep gericht tegen het inmiddels genomen besluit van 22 september 2021 ter behandeling als bezwaar verwezen naar verweerder. Tot slot heeft de rechtbank de door verweerder te betalen dwangsom vastgesteld op € 777,- en dient verweerder het betaalde griffierecht aan opposante te vergoeden.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep gegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. De verzetrechter stelt voorop dat de toetsing in verzet van een uitspraak die is gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Awb dient te geschieden op basis van de in verzet beschikbare informatie. Hiertoe behoort ook informatie die eerst in die fase van het geding naar voren is gebracht (ex nunc).
4. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de beslistermijn al eerder was geëindigd, namelijk op 3 augustus 2021. Daarnaast stelt opposante dat de rechtbank bij de vaststelling van de dwangsom uit is gegaan van verkeerde data, waardoor de hoogte van de dwangsom te laag is vastgesteld. Tot slot voert opposante aan dat er met het besluit van 22 september 2021 niet op haar aanvraag is beslist omdat er geen ondersteuningsplan ligt.
Beslistermijn en beslist op de aanvraag?
5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of opposante een procesbelang heeft bij haar verzetgronden met betrekking tot het einde van de beslistermijn en het niet (volledig) beslissen op haar aanvraag. Volgens vaste jurisprudentie heeft de indiener van een rechtsmiddel geen belang daarbij, als het aanwenden van het rechtsmiddel hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
Het beroep was gericht tegen het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op de aanvraag van opposante van 7 juni 2021. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 10 december 2021 het beroep kennelijk gegrond verklaard, het beroep tegen het inmiddels genomen besluit van 22 september 2021 naar verweerder verwezen ter behandeling als bezwaar en de door verweerder te betalen dwangsom vastgesteld op € 777,-. Daarnaast is bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht aan opposante dient te vergoeden.
Het betoog van opposante dat in de uitspraak van de rechtbank het einde van de beslistermijn niet juist is vastgesteld, is onvoldoende om procesbelang bij deze verzetgrond aan te nemen nu dat het dictum van de uitspraak niet anders zou maken. Met andere woorden, opposante kan met deze verzetgrond niet in een betere positie komen met betrekking tot het ingestelde beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Opposante heeft immers op 11 augustus 2021 een ingebrekestelling verstuurd naar verweerder. Hierdoor is de termijn van twee weken gaan lopen. Daarvoor maakt het niet uit op welke datum de beslistermijn is gaan lopen, de datum van ingebrekestelling is immers leidend.
Daarnaast heeft opposante aangevoerd dat met de beslissing van 22 september 2021 niet (volledig) op haar aanvraag is beslist. Dit argument ziet op de inhoud van de beslissing, zodat behandeling daarvan moet plaatsvinden in de bezwaarprocedure. Dit betekent dat dit argument niet in het kader van de verzetprocedure kan worden besproken. Het brengt opposante niet in een betere positie komen met betrekking tot het ingestelde beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Opposante heeft onvoldoende procesbelang bij deze verzetgrond.
Dwangsom
6. De verzetrechter is met opposante van oordeel dat de rechtbank in haar uitspraak van 10 december 2021 de hoogte van de dwangsom niet juist heeft vastgesteld.
Nu het dictum van die uitspraak echter ongewijzigd blijft, ziet de verzetrechter geen aanleiding om de gehele uitspraak vervallen te verklaren. De verzetrechter verklaart daarom enkel de in de uitspraak van 10 december 2021 onjuist vastgestelde dwangsom als vervallen en zal de dwangsom hierna juist vaststellen.
De verzetrechter stelt vast dat de ingebrekestelling de dagtekening 11 augustus 2021 heeft en op diezelfde dag bij verweerder is ontvangen. Daarnaast is eerst in verzet duidelijk geworden dat het besluit van 22 september 2021 op 23 december 2021 per aangetekende post is verzonden. De dwangsom is dan ook verschuldigd vanaf 26 augustus 2021 tot en met 23 september 2021 en bedraagt € 857,-.
7. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet ongegrond;
  • stelt de in de uitspraak van 10 december 2021 door verweerder te betalen dwangsom vast op € 857,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, verzetrechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 28 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.