In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Geertruidenberg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 479.000,- per 1 januari 2018. Na een hoorzitting op 9 december 2019 werd deze waarde verlaagd naar € 398.000,-. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019. De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2022 behandeld, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door zijn vader en een gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door een taxateur.
De rechtbank heeft beoordeeld of de heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar hierin is geslaagd, en dat de door hem aangedragen vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank heeft ook de argumenten van belanghebbende over de waterverdedigingsvrijstelling en de schade door een ondeugdelijk drainagesysteem behandeld. Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog zijn vastgesteld, en verklaart het beroep ongegrond.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding voor immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van deze schade, evenals de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.