In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 4 juli 2022, staat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser centraal. Eiser, die als chauffeur werkzaam was, viel op 9 augustus 2019 uit door MS en ontving een ZW-uitkering. Het UWV besloot in een primair besluit van 24 juni 2020 om de uitkering na 7 augustus 2020 voort te zetten. Echter, de eigen risicodragende werkgever maakte bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een bestreden besluit van 26 februari 2021 waarin de uitkering per 1 maart 2021 werd beëindigd. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, terwijl het UWV het bestreden besluit later wijzigde en de uitkering voortzette. Eiser vorderde schadevergoeding voor kosten die hij had gemaakt in verband met het bestreden besluit.
De rechtbank oordeelde dat het UWV het bestreden besluit onrechtmatig had genomen, wat leidde tot de vernietiging van dit besluit. Eiser had recht op schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen uitkering, maar zijn verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de eigen bijdrage voor rechtsbijstand niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking kwam, maar dat eiser wel recht had op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank veroordeelde het UWV tot betaling van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.300,80 bedroegen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het UWV in het kader van de Ziektewet en de rechten van eisers in bestuursrechtelijke procedures.