ECLI:NL:RBZWB:2022:3790

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1438
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 4 juli 2022, staat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser centraal. Eiser, die als chauffeur werkzaam was, viel op 9 augustus 2019 uit door MS en ontving een ZW-uitkering. Het UWV besloot in een primair besluit van 24 juni 2020 om de uitkering na 7 augustus 2020 voort te zetten. Echter, de eigen risicodragende werkgever maakte bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een bestreden besluit van 26 februari 2021 waarin de uitkering per 1 maart 2021 werd beëindigd. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, terwijl het UWV het bestreden besluit later wijzigde en de uitkering voortzette. Eiser vorderde schadevergoeding voor kosten die hij had gemaakt in verband met het bestreden besluit.

De rechtbank oordeelde dat het UWV het bestreden besluit onrechtmatig had genomen, wat leidde tot de vernietiging van dit besluit. Eiser had recht op schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen uitkering, maar zijn verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de eigen bijdrage voor rechtsbijstand niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking kwam, maar dat eiser wel recht had op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank veroordeelde het UWV tot betaling van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.300,80 bedroegen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het UWV in het kader van de Ziektewet en de rechten van eisers in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1438 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. E. Türk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 juni 2020 (primaire besluit) heeft het UWV besloten om eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) na 7 augustus 2020 ongewijzigd voort te zetten. De eigen risicodragende werkgever (verder: ERD) heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 26 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de ERD tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Het UWV heeft daarbij het primaire besluit ingetrokken en beslist dat de ZW-uitkering van eiser per 1 maart 2021 wordt beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Hangende beroep heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en vervangen door het besluit van 29 november 2021, waarbij de ZW-uitkering vanaf 1 maart 2021 is voortgezet. Het UWV komt met dit besluit tegemoet aan het beroep van eiser.
Eiser heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet ingetrokken, hij vordert schadevergoeding. Het UWV heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser is werkzaam geweest als chauffeur. Op 9 augustus 2019 is hij uitgevallen als gevolg van MS. Eiser ontvangt na zijn uitval een ZW-uitkering ten laste van de ERD.
Het UWV heeft, na een zogenaamde eerstejaars herbeoordeling ZW, in het primaire besluit aan eiser bericht dat de ZW-uitkering ook in het tweede ziektejaar, vanaf 7 augustus 2020, doorloopt.
De ERD heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het UWV heeft eiser in de bezwaarprocedure betrokken. Naar aanleiding van de beoordeling door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige heeft het UWV partijen op 12 januari 2021 het voornemen kenbaar gemaakt om de ZW-uitkering van eiser per toekomende datum in te trekken.
In het bestreden besluit heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser met ingang van 1 maart 2021 beëindigd.
Hangende beroep heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en vervangen door het besluit van 29 november 2021. Op grond van dit besluit heeft eiser per 1 maart 2021 recht op doorbetaling van de ZW-uitkering.
Omvang geschil
2.1
Een beroep heeft mede betrekking op een besluit ter vervanging van een bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Dit staat in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met het besluit van 29 november 2021 is het UWV geheel tegemoetgekomen aan eiser. Daarom wordt het besluit van 29 november 2021 niet in de beoordeling betrokken.
2.2
Eiser heeft belang bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat hij heeft verzocht om vergoeding van schade die hij door het bestreden besluit heeft geleden (artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a in samenhang met artikel 8:91, eerste lid, van de Awb).
Onrechtmatigheid van het bestreden besluit
3. Gezien het besluit van 29 november 2021 handhaaft het UWV niet langer het bestreden besluit. Daarom slaagt het beroep van eiser. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Als gevolg van het besluit van 29 november 2021 staat de onrechtmatigheid van het bestreden besluit vast en daarmee ook dat deze onrechtmatigheid in beginsel aan het UWV is toe te rekenen.
Verzoek om schadevergoeding
3. Eiser stelt schade te hebben geleden. Hij voert aan dat hij, naast de onderhavige procedure, door de onrechtmatige bestreden besluitvorming nog drie bezwaarprocedures tegen het UWV aanhangig heeft gemaakt betreffende de weigering van een WIA-uitkering, weigering van een WW-uitkering en het stopzetten van de ZW-uitkering per 27 augustus 2021. Hij wordt in alle procedures bijgestaan door zijn gemachtigde op basis van een per procedure verleende toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Eiser is per toevoeging een eigen bijdrage verschuldigd. Eiser stelt dat hij deze kosten zonder het bestreden besluit niet had hoeven te maken en vordert vergoeding van het UWV voor de betreffende eigen bijdragen (4 x € 656,00). Verder vordert eiser per zaak een immateriële schadevergoeding van € 250,00 (in totaal € 1.000,00). Ten slotte heeft eiser verzocht om wettelijke rente over de na te betalen uitkering.
Wettelijk kader
4. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
Bij de toetsing van een verzoek om schadevergoeding wordt aansluiting gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatig besluit. Alleen die schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het UWV, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. [1]
5.2
Ten aanzien van de verzochte vergoeding voor betaalde eigen bijdragen in de onderhavige procedure en in de drie door eiser gevoerde bezwaarprocedures betreffende primaire besluiten van 9 juli 2021 (WIA), 16 september 2021 (ZW) en 24 september 2021 (WW) overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak [2] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de eigen bijdrage geen kostenpost is die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komt. In dit kader bepaalt artikel 8:75, tweede lid, van de Awb dat de (hierna te bepalen) proceskostenvergoeding door het UWV aan de gemachtigde van eiser dient te worden betaald en dat eiser hieruit zoveel mogelijk schadeloos wordt gesteld voor de eigen bijdrage van de voor deze procedure verleende toevoeging. De gemachtigde van eiser doet hiervan opgave aan de Raad voor rechtsbijstand, zodat de vergoeding kan worden verrekend met de aan de gemachtigde van eiser te betalen vergoeding. Daarmee heeft de wet voorzien in de vordering van eiser voor wat betreft de eigen bijdrage van de toevoeging. Gelet op de hierna te bepalen proceskostenveroordeling kan eiser schadeloos worden gesteld voor de eigen bijdrage betreffende onderhavige procedure.
Nu de wetgever met artikel 8:75 van de Awb en het daarop gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht een exclusieve regeling heeft getroffen voor vergoeding van kosten in een bezwaar- en beroepsprocedure, is er voorts geen ruimte voor vergoeding van de gestelde kosten langs de weg van artikel 8:88 van de Awb. [3]
Voor zover eiser in de gestelde procedures betreffende andere besluiten geen proceskostenvergoeding ontvangt, brengt voornoemde overweging eveneens mee dat de door eiser gestelde kosten niet in onderhavige procedure voor schadevergoeding in aanmerking kunnen komen.
5.3
Ter zake de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende.
Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek). Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval schade is ontstaan. Daartoe is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van letsel kan worden vastgesteld. [4]
Eiser stelt dat hij door de onrechtmatige beslissing zowel psychische als lichamelijke schade heeft opgelopen doordat hij veel spanning en onzekerheid heeft ervaren en voor zijn ziekte te vermijden stress heeft gehad.
Voor vergoeding van immateriële schadevergoeding is onvoldoende dat sprake is van een meer of minder psychisch onbehagen [5] . Het door eiser gestelde, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet verder dan wat valt onder sterk psychisch onbehagen. Geleden geestelijk of lichamelijk letsel als gevolg van het onrechtmatige besluit is door eiser ook niet medisch onderbouwd. De verzochte immateriële schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
5.4
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van wettelijke rente overweegt de rechtbank dat deze vertragingsschade verband houdt met het onrechtmatige bestreden besluit en deze schade aan het UWV als een gevolg van dat besluit is toe te rekenen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen. Het UWV zal worden veroordeeld tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen uitkering vanaf 1 maart 2021. Voor de wijze waarop het UWV deze wettelijke rente dient te berekenen, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2012 [6] .
6. Eiser heeft tevens verzocht om een deugdelijke specificatie van de uitgekeerde ZW-uitkering. In beroep heeft het UWV bij brief van 11 februari 2022 een specificatie overgelegd. Voor de periode van 9 augustus 2019 tot 1 maart 2021 verwijst het UWV voor een specificatie naar eisers toenmalige werkgever (ERD).
Conclusie
7. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Behoudens de wettelijke rente, zal het verzoek om (immateriële) schadevergoeding worden afgewezen.
Omdat het beroep gegrond is, zal het UWV worden veroordeeld om het betaalde griffierecht en de proceskosten die eiser als gevolg van het beroep heeft moeten maken, te vergoeden. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.277,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00). Ook de reiskosten voor het bijwonen van de zitting komen voor vergoeding in aanmerking, waarbij de rechtbank aanneemt dat openbaar vervoer voor eiser niet of onvoldoende mogelijk is. Daarom zal een bedrag van € 23,80 (85 km x € 0,28 per km) worden toegewezen. [7] Zoals hiervoor onder 5.2 is overwogen komt de eigen bijdrage niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt het UWV tot betaling aan eiser van vergoeding van wettelijke rente als hiervoor onder 5.4 weergegeven;
  • wijst het verzoek om (immateriële) schadevergoeding voor het overige af;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.300,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 4 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage:
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:75:
1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. (…) Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van een veroordeling in de kosten ten behoeve van een partij aan wie ter zake van het beroep bij de bestuursrechter, het bezwaar of het administratief beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt het bedrag van de kosten betaald aan de rechtsbijstandsverlener. De rechtsbijstandsverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandsverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.
Artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a:
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit.
Artikel 8:91, eerste lid:
Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep (…) tegen het schadeveroorzakend besluit, wordt het ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep (…) aanhangig is.
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 35:
1. Tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald, is de rechtzoekende een eigen bijdrage verschuldigd voor de verlening van rechtsbijstand.
2. De regels omtrent de eigen bijdrage, alsmede de hoogte van de eigen bijdrage worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
Burgerlijk wetboek
Artikel 6:106, aanhef en onder b:
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goed naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

Voetnoten

1.CRvB 27 juni 2018, ECLI:NL:2018:1951 en CRvB 8 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1103
2.CRvB 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:896.
3.CRvB 9 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4452.
4.CRvB 21 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1006.
5.CRvB 15 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3608.
6.CRvB 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958
7.Artikel 1 aanhef en onder c, in verbinding met artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.