ECLI:NL:RBZWB:2022:3800

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4655
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep tegen beslissing op bezwaar UWV

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 18 maart 2022, waarin zijn beroep tegen een beslissing op bezwaar van het UWV niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 16 september 2021, maar de rechtbank oordeelde dat het beroepschrift te laat was ingediend. In de verzetprocedure beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. De opposant voerde aan dat hij door medische omstandigheden niet tijdig had kunnen reageren op de rechtbank. Hij had op 4 maart 2022 een brief ontvangen waarin hij werd verzocht om contact op te nemen met de rechtbank, maar hij stelde dat hij pas op 16 maart 2022 in staat was om te bellen. De rechtbank oordeelde echter dat de termijn voor het indienen van beroep wettelijk was vastgesteld en dat de opposant niet had aangetoond dat er zeer bijzondere omstandigheden waren die hem verhinderden om tijdig een beroepschrift in te dienen. De rechtbank concludeerde dat de opposant niet aannemelijk had gemaakt dat hij gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat was om een beroepschrift in te dienen. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4655 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2022 op het verzet van

[naam opposant] , te [plaatsnaam] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 16 september 2021 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 18 maart 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het beroepschrift te laat is ingediend.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de uitspraak van 18 maart 2022 terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij op 4 maart 2022 een brief van de rechtbank heeft ontvangen waarin stond dat hij binnen twee weken contact op moest nemen met de administratie van de rechtbank. Door medische omstandigheden kon hij pas op 16 maart 2022 bellen en toen werd hem gevraagd om die week nog extra aanvullende informatie te verstrekken over zijn bezwaarschrift van 30 oktober 2021. Die aanvullende informatie heeft hij vrijdag 18 maart 2022 nog verstuurd. Opposant vindt het een rare gang van zaken dat hem om extra informatie wordt gevraagd en dan stuurt hij die informatie op en dan blijkt er al een uitspraak gedaan te zijn.
De rechtbank stelt voorop dat de termijn voor het instellen van beroep tegen een beslissing op bezwaar is bepaald in de Awb. Niet in geschil is dat het beroepschrift buiten deze wettelijke termijn bij de rechtbank is ingediend en ontvangen. Opposant heeft zelf in zijn beroepschrift vermeld dat zijn beroep te laat was. In beginsel leidt dit tot het niet-ontvankelijk verklaren van het ingediende beroep. Dit is slechts anders als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dit betekent dat sprake moet zijn van zeer bijzondere omstandigheden waarom de indiener niet binnen de beroepstermijn een beroepschrift heeft kunnen indienen.
De verzetrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden waardoor een niet-ontvankelijk verklaring achterwege dient te blijven.
Daartoe overweegt de verzetrechter dat opposant in de brief van 4 maart 2022 niet is gevraagd binnen twee weken na de datum van verzending van die brief contact op te nemen met de administratie van de rechtbank. In die brief staat vermeld:
“…Als u naar aanleiding van deze brief vragen hebt, kunt u contact opnemen met de administratie van de rechtbank…”.Met de brief van 4 maart 2022 heeft opposant, ter informatie, een kopie toegestuurd gekregen van de brief die de rechtbank op 20 december 2021 heeft verstuurd naar het UWV. In die brief is het UWV gevraagd binnen twee weken na de datum van verzending van die brief te reageren op de termijnoverschrijding van het beroepschrift. Opposant is dus niet gevraagd om een reactie.
Daarnaast overweegt de verzetrechter dat het niet waarschijnlijk is dat de medewerker van de administratie van de rechtbank in het telefoongesprek van 16 maart 2022 aan opposant heeft gevraagd om binnen een week aanvullende informatie in te dienen. De rechtbank had immers niet bij opposant om aanvullende informatie gevraagd. Het ligt meer voor de hand dat de medewerker van de administratie heeft gezegd dat, indien opposant nog aanvullende informatie wilde indienen, hij dit zo spoedig mogelijk moest doen.
Verder overweegt de verzetrechter dat opposant niet aannemelijk heeft gemaakt, bijvoorbeeld door medische stukken te overleggen, dat hij gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat is geweest om tijdig een, eventueel voorlopig, beroepschrift in te dienen dan wel een derde in te schakelen om dit namens hem te doen. Het had op de weg van opposant gelegen om bij zijn ziekte maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen. Dat geldt temeer nu opposant heeft aangegeven al langere tijd bekend te zijn met lichamelijke en psychische klachten. De verzetrechter is daarnaast van oordeel dat gelet op het feit dat opposant kennelijk wel in staat is geweest om op 30 oktober 2021 zelfstandig een beroepschrift in te dienen, niet valt in te zien waarom opposant dit niet uiterlijk twee dagen eerder - en nog binnen de termijn - had kunnen doen.
In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 18 maart 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 18 maart 2022 in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 5 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.