ECLI:NL:RBZWB:2022:3811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4186
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bijstandsuitkering en griffierecht

Op 7 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van twee opposanten zonder vaste woon- of verblijfplaats, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. T. der Bedrosian. De opposanten hadden eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst, dat hun bijstandsuitkering over de periode van 31 oktober 2019 tot en met 25 juni 2020 had ingetrokken en terugvordering van € 8.586,13 had opgelegd. De rechtbank had dit beroep op 30 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. De opposanten hebben hiertegen verzet ingesteld, dat op 30 juni 2022 ter zitting in Breda werd behandeld.

De rechtbank overwoog dat in de verzetzaak enkel beoordeeld diende te worden of de eerdere uitspraak terecht was gedaan. De opposanten voerden aan dat zij voor hun beroep samen met een ander beroep slechts één keer griffierecht verschuldigd waren. De rechtbank stelde vast dat de opposanten twee afzonderlijke beroepschriften hadden ingediend, waardoor niet voldaan werd aan de voorwaarden voor het betalen van één griffierecht. De opposanten hadden echter wel griffierecht betaald, maar dit was in een andere procedure gedaan. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een administratieve onvolkomenheid en dat de betaling van het griffierecht ten onrechte was aangemerkt als niet voldaan.

De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak van 30 december 2021 ten onrechte was gedaan en dat het verzet gegrond was. De uitspraak verviel en de rechtbank zal het onderzoek hervatten in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan. De rechtbank besloot geen proceskosten aan de verweerder op te leggen, aangezien de noodzaak tot verzet voortkwam uit een fout van de opposanten zelf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4186 V

uitspraak van 7 juli 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposant 1] en [naam opposant 2] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, opposanten,

gemachtigde: mr. T. der Bedrosian.

Procesverloop

Opposanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 19 augustus 2021 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst (verweerder) inzake de intrekking en herziening van hun bijstandsuitkering over de periode van 31 oktober 2019 tot en met 25 juni 2020 en de terugvordering van aan hen verstrekte bijstand tot een bedrag van € 8.586,13.
Bij uitspraak van 30 december 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het verzet is ter zitting behandeld in Breda op 30 juni 2022. Opposanten hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat het griffierecht niet is betaald.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. De verzetrechter stelt voorop dat de toetsing in verzet van een uitspraak die is gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Awb dient te geschieden op basis van de in verzet beschikbare informatie. Hiertoe behoort ook informatie die eerst in die fase van het geding naar voren is gebracht (ex nunc).
4. Opposanten voeren primair tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat opposanten voor dit beroep samen met het beroep met zaaknummer 21/4190 PW maar één keer griffierecht zijn verschuldigd. Indien de rechtbank van mening is dat er twee keer griffierecht betaald moet worden, dan verzoeken opposanten rekening te houden met het volgende. Opposanten hebben het griffierecht betaald in de procedure 21/4190 PW. Dit is een menselijke fout van opposant geweest, hij heeft zich vergist. Opposanten hebben een groot financieel belang dat het beroep inhoudelijk wordt beoordeeld. Opposanten verzoeken de rechtbank – gelet op de belofte van de rechtspraak naar aanleiding van de toeslagenaffaire – om humaner om te gaan met zaken en het menselijke aspect mee te nemen.
5. In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. In artikel 8:41, derde lid, van de Awb is bepaald dat indien het een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft, eenmaal griffierecht verschuldigd is. In het vijfde lid is bepaald dat het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
6. De verzetrechter stelt vast dat opposanten twee afzonderlijke beroepschriften hebben ingediend, zodat niet voldaan wordt aan de eerste voorwaarde van artikel 8:41, derde lid, van de Awb dat er sprake moet zijn van één beroepschrift tegen verschillende, maar met elkaar samenhangende besluiten. Volledigheidshalve merkt de verzetrechter op dat er daarnaast geen sprake is van samenhangende besluiten, omdat er geen sprake is van eenzelfde feitencomplex gedurende een aaneengesloten periode. Deze grond slaagt niet.
7. De verzetrechter stelt vervolgens vast dat opposanten op 30 oktober 2021 eenmaal een bedrag van € 49,- aan griffierecht hebben voldaan op de door de rechtbank aangewezen bankrekening. Op het door opposanten overgelegde betalingsbewijs is geen betalingskenmerk zichtbaar. Uit navraag bij het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak (LDCR) is gebleken dat deze betaling is gedaan in een ander beroep van opposanten, namelijk het beroep met zaaknummer 21/4190. Afgezien van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb geeft de wet geen nadere administratieve voorschriften over de betaling van griffierecht. In verzet en ter zitting hebben opposanten verklaard het griffierecht in de verkeerde procedure te hebben voldaan, aangezien opposanten in dit beroep een groot financieel belang hebben bij een inhoudelijk beoordeling. De verzetrechter is van oordeel dat er hier sprake is van een administratieve onvolkomenheid en acht de betaling van het griffierecht te zijn gedaan in het beroep met zaaknummer 21/4186 PW.
8. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 30 december 2021 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was. De zaak is dus ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. De rechtbank zal het LDCR verzoeken het in beroep met zaaknummer 21/4190 betaalde griffierecht over te boeken naar het beroep met zaaknummer 21/4186.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door opposanten voor deze procedure gemaakte proceskosten. De noodzaak om verzet in te stellen bij deze rechtbank is gelegen in een fout die door opposanten zelf is gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 7 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.