ECLI:NL:RBZWB:2022:3908

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
BRE 21/1701
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvanger van de Belastingdienst over de kosten van betekening van een dwangbevel in het kader van de aanslag inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 15 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst beoordeeld. De ontvanger had aan de belanghebbende vervolgingskosten in rekening gebracht in verband met het betekenen van een dwangbevel tot betaling van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2018. De rechtbank behandelt de zaak onder zaaknummer BRE 21/1701 en constateert dat de ontvanger het bezwaar van de belanghebbende ongegrond heeft verklaard.

De rechtbank oordeelt dat de ontvanger terecht de kosten van betekening van het dwangbevel in rekening heeft gebracht. De ontvanger had de belanghebbende aangemaand om het openstaande bedrag te betalen, maar de belanghebbende heeft hieraan niet voldaan. De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen, waaruit blijkt dat de ontvanger bevoegd is om een dwangbevel uit te vaardigen en dat er kosten verbonden zijn aan de betekening daarvan.

De rechtbank verwerpt ook de stelling van de belanghebbende dat de betekeningskosten buitenproportioneel zijn, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad waarin is vastgesteld dat de rechter geen ruimte heeft om de proportionaliteit van deze kosten te toetsen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de ontvanger in zijn recht staat. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1701
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende]te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
De ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger,

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 4 maart 2021.
1.2.
De ontvanger heeft aan belanghebbende vervolgingskosten in rekening gebracht in verband met het betekenen van het dwangbevel tot betaling van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2018 met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de aanslag 2018).
1.3.
De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de ontvanger: [naam 1] en [naam 2] .

2.Feiten

2.1.
De inspecteur van de Belastingdienst heeft met dagtekening 23 januari 2020 de aanslag 2018 aan belanghebbende opgelegd. Het op die aanslag te betalen bedrag was, inclusief belastingrente, € 5.690.
2.2.
De ontvanger heeft op 3 februari 2020 aan belanghebbende uitstel van betaling verleend voor het openstaande bedrag van € 5.690. Op 6 augustus 2020 heeft de ontvanger een kennisgeving aan belanghebbende toegezonden met daarin de mededeling dat het uitstel van betaling is komen te vervallen en dat de aanslag 2018 binnen 14 dagen betaald moest worden.
2.3.
De ontvanger heeft met dagtekening 2 september 2020 een aanmaning aan belanghebbende gezonden (hierna: de aanmaning). Hierbij is € 17 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
2.4.
Op 10 september 2020 heeft de ontvanger de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2020 van € 568 verrekend met het openstaande bedrag van € 5.690 waarna een te betalen bedrag resteerde van € 5.122.
2.5.
De ontvanger heeft op 23 september 2020 aan belanghebbende per post een dwangbevel verzonden. Voor de kosten van betekening van dit dwangbevel heeft hij € 491 aan kosten in rekening gebracht (hierna: de betekeningskosten).
2.6.
De inspecteur van de Belastingdienst heeft met dagtekening 10 april 2021 de aanslag 2018 verminderd. Deze vermindering heeft ertoe geleid dat het te betalen belastingbedrag en de daarmee samenhangende belastingrente van € 5.690 tot € 5.019 is verminderd. Door de verrekening van € 568 (zie 2.4), resteerde een te betalen belastingbedrag van € 4.451. Het voorgaande had tot gevolg dat de betekeningskosten tot € 431 zijn verminderd.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de ontvanger terecht de kosten van betekening van het dwangbevel in rekening heeft gebracht.
3.2.
In artikel 12 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) is bepaald dat indien een belastingplichtige (na aanmaning) in gebreke blijft, de invordering kan geschieden door een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.
3.3.
In artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) is bepaald dat voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling kosten verschuldigd zijn.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de ontvanger belanghebbende heeft aangemaand het op de aanslag verschuldigde bedrag binnen de daarvoor gestelde termijn te betalen. Belanghebbende heeft daar niet aan voldaan en is daarmee in gebreke gebleven het op de aanslag openstaande bedrag te betalen. De ontvanger is dan bevoegd een dwangbevel uit te vaardigen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de betekeningskosten van(uiteindelijk) € 431 in strijd met artikel 3 van de Kostenwet zijn berekend. De ontvanger heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht € 431 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
3.5.
Belanghebbende heeft daarnaast aangevoerd dat de ontvanger het dwangbevel ten onrechte heeft verzonden omdat het openstaande bedrag tussentijds lager werd middels verrekeningen door de ontvanger en dat hij tussen de brieven door van de ontvanger telefonisch contact heeft opgenomen om een betalingsregeling te treffen. Indien belanghebbende, naar de rechtbank begrijpt, stelt dat de door hem gestelde omstandigheden maken dat hij niet kon worden gemaand noch dat de ontvanger een dwangbevel kon uitvaardigen, verwerpt de rechtbank deze stelling van belanghebbende reeds omdat er geen contact was tussen het moment van de aanmaning en het uitvaardigen van het dwangbevel. Ook de omstandigheid dat de ontvanger op 16 april 2021 (ruim na de uitvaardiging van het dwangbevel) een betalingsregeling met belanghebbende heeft getroffen, leidt niet tot een ander oordeel.
3.6.
Belanghebbende heeft verder gesteld dat de betekeningskosten buitenproportioneel zijn. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 oktober 2009 [1] , geoordeeld dat tekst en strekking van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet de rechter geen ruimte bieden om te beoordelen of de in rekening gebrachte kosten disproportioneel zijn. De rechtbank kan daarom de proportionaliteit van de betekeningskosten niet toetsen.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het gelijk aan de ontvanger is. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier, op 15 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.