ECLI:NL:RBZWB:2022:3953

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
02-029390-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van opzettelijk niet voldoen aan een bevel van de officier van justitie in een strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2022, stond de verdachte terecht voor twee feiten. Het eerste feit betrof de verdenking van het bieden van hulp aan de daders van een woningoverval op 12 mei 2019. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor dit feit, en sprak hem vrij. De rechtbank concludeerde dat de verkeers- en locatiegegevens van de verdachte niet voldoende aanknopingspunten boden voor de verdenking dat hij betrokken was bij de overval. De verdediging had betoogd dat de gegevens niet konden worden geïnterpreteerd als bewijs van betrokkenheid bij de overval, en de rechtbank volgde dit standpunt.

Het tweede feit betrof de verdenking dat de verdachte opzettelijk niet had voldaan aan een bevel van de officier van justitie om zijn telefoon te ontgrendelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte dit feit wel had begaan, maar dat de ernst van het feit gering was. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en het toegepaste geweld door de verbalisanten bij de ontgrendeling van de telefoon. Ondanks de bewezenverklaring van het tweede feit, besloot de rechtbank geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak.

De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-029390-20
vonnis van de meervoudige kamer van 20 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 5 en 6 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op of omstreeks 12 mei 2019 hulp heeft geboden aan de daders van een woningoverval, door hen na het feit op te halen zodat zij konden ontkomen, door (een deel van) de buit te vervoeren, deze te tellen, dan wel veilig te stellen, en door de bij het feit gebruikte auto’s veilig te (laten) stellen, waardoor het onderzoek door de politie werd bemoeilijkt;
op of omstreeks 20 november 2019 niet heeft voldaan aan het door de officier van justitie gegeven bevel om mee te werken aan het ontgrendelen van zijn in beslag genomen telefoon.

3.De voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 2
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verbalisanten hebben disproportioneel geweld toegepast bij het ontgrendelen van de telefoon van verdachte, nadat hij het bevel van de officier van justitie tot meewerken aan het ontgrendelen niet had opgevolgd. Zij hebben met hun handelen een grote inbreuk gemaakt op het recht op lichamelijke integriteit van verdachte. Daardoor is sprake van een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Ook levert dit handelen een inbreuk op het door artikel 6 EVRM gewaarborgde nemo tenetur-beginsel op.
De inbreuken op deze grondrechten rechtvaardigen op zichzelf de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Er is doelbewust en/of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan het recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekortgedaan, hetgeen ertoe dient te leiden dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 2.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het door de verbalisanten gebruikte geweld ter ontgrendeling van de telefoon van verdachte was gepast en vormde slechts een geringe inbreuk op verdachtes lichamelijke integriteit, zodat geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM of andere beginselen. Niet-ontvankelijkheid in de vervolging van dit feit is daarom niet aan de orde.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering kan een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek leiden tot onder meer niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
Het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechtbank heeft te oordelen.
Het door de verbalisanten toegepaste geweld op verdachte om te bewerkstelligen dat de telefoon van verdachte kon worden ontgrendeld – hetgeen de rechtbank later in haar oordeel zal betrekken – vond plaats in het voorbereidend onderzoek naar het onder 1 aan verdachte ten laste gelegde feit, en kan daarom niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 2. De rechtbank verwerpt het verweer.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de daders van de overval op de woning op 12 mei 2019 heeft geholpen te ontkomen door ze weg te voeren uit Domburg. Omdat verdachte op 11 en 12 mei 2019 contact heeft gehad met de overvallers is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de daders van de overval.
De overige tenlastegelegde begunstigingshandelingen acht zij niet bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 ten laste gelegde en heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de vraag is hoe de locatie- en verkeersgegevens van de telefoons van verdachte moeten worden gewaardeerd. Verdachte kent de familie [familie] al lang en hij onderhield contact met [naam] en [medeverdachte 1] . Verder was verdachte in die periode met name ’s nachts actief. Hij had dan telefonisch contact met verschillende personen en reed rond over Walcheren. Niet is gebleken dat verkeers- en locatiegegevens van verdachte over een bredere periode zijn opgevraagd. Daaruit zou naar voren zijn gekomen dat het bellen en verplaatsen naar verschillende plekken past binnen het patroon van leven van verdachte op dat moment. Uit de verkeers- en locatiegegevens blijkt niet dat het niet anders kan dan dat verdachte personen die bij de diefstal betrokken waren heeft weggevoerd die nacht, zoals de officier van justitie stelt. Er zijn geen getuigenverklaringen die de interpretatie van de officier van justitie van de verkeers- en locatiegegevens ondersteunen. Ook is niet gebleken van onverklaarbaar vermogen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte op 11 en 12 mei 2019 gebruik heeft gemaakt van twee telefoonnummers: [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Het eerste telefoonnummer betreft een op zijn naam gesteld nummer en het tweede telefoonnummer is een prepaid telefoonnummer. Uit processen-verbaal van 26 september 2019 en 1 oktober 2019 komt naar voren dat het op naam van verdachte gestelde telefoonnummer - [telefoonnummer 1] een contact was van één van de ‘overvalstelefoons’ op 12 mei 2019. Dit telefoonnummer kwam verder voor als een van de telefoonnummers waarmee medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 12 mei 2019 contact hadden.
Van het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] bleek in het onderzoek op 7 oktober 2019 al dat het op 12 mei 2019 tussen ongeveer 08:20 en 09:35 uur in totaal vier keer contact had gehad met twee van de door de officier van justitie genoemde ‘overvalstelefoons’.
Tijdens de doorzoeking van zijn woning op 20 november 2019 werden twee telefoons, met de genoemde telefoonnummers, onder verdachte in beslag genomen. Uit de imei-gegevens van de Samsung Galaxy J3 bleek dat daarin het telefoonnummer - [telefoonnummer 2] was gebruikt.
Ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat hij het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 1] in gebruik had en dat hij waarschijnlijk ook nog een prepaid telefoonnummer had destijds.
Uit de verkeers- en locatiegegevens van deze telefoonnummers op 11 en 12 mei 2019 blijkt het volgende.
Telefoonnummer - [telefoonnummer 1]
11 mei 2019
- omstreeks 12:57 uur had het telefoonnummer contact met een telefoonnummer eindigend met de cijfers - [telefoonnummer 3] , welk nummer in gebruik is bij [naam] .
12 mei 2019
- om 05:30 uur, 05:31 uur, 05:34 uur, 05:37 uur en 05:44 uur was er contact met een telefoonnummer eindigend met de cijfers - [telefoonnummer 4] . Uit het onderzoek is gebleken dat dit een prepaid telefoonnummer is dat alleen op 11 en 12 mei 2019 in gebruik was. Bij de drie laatstgenoemde contacten straalde dat telefoonnummer aan op de antennemast aan de Schelpweg [nummer] in Domburg. Het telefoonnummer van verdachte gebruikte bij deze contacten antennemasten in Vlissingen.
- om 05:35 uur 05:39 uur was er contact met een telefoonnummer eindigend op de cijfers
- [telefoonnummer 5] , in gebruik bij [medeverdachte 2] . Het telefoonnummer van verdachte straalde toen aan op een antennemast in Vlissingen en het nummer - [telefoonnummer 5] op een antennemast in Kruiningen.
- om 05:46 uur is er contact met telefoonnummer - [telefoonnummer 5] , welk telefoonnummer aanstraalt op een antennemast in Goes.
- om 05:57 uur is er contact met het telefoonnummer - [telefoonnummer 4] . Het telefoonnummer van verdachte straalt dan aan op een antennemast aan de Babelweg in Domburg; het telefoonnummer - [telefoonnummer 4] op een antennemast aan de Schelpweg [nummer] in Domburg.
- om 06:26 uur (2x) en 06:29 uur is er contact met telefoonnummer - [telefoonnummer 5] . Het telefoonnummer van verdachte straalde toen aan op een antennemast in Vlissingen; het telefoonnummer van [medeverdachte 2] op een antennemast in Goes.
- om 08:00 uur, 08:05 uur, 09:17 uur en 11:36 uur vindt dataverkeer plaats, waarbij antennemasten zijn aangestraald in respectievelijk Vlissingen, Arnemuiden, Goes en Goes.
- om 11:40 is er twee keer contact met een telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 3] , in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 1] . Tijdens deze contacten straalde het telefoonnummer van verdachte aan op een antennemast in ’s-Heer Arendskerke respectievelijk Heinkenszand, en het telefoonnummer van [medeverdachte 1] op een antennemast in Arnemuiden.
Telefoonnummer - [telefoonnummer 2]
12 mei 2019
- om 05:44 uur contact met het telefoonnummer - [telefoonnummer 4] , waarbij door de telefoonnummers dezelfde antennemasten zijn aangestraald als tijdens het contact van - [telefoonnummer 1] met - [telefoonnummer 4] om 05:44 uur.
- om 06:07 uur, 07:18 uur en 08:04 uur is er dataverkeer, waarbij antennemasten in respectievelijk Domburg, Vlissingen en Arnemuiden worden aangestraald.
- om 08:22 uur en 08:47 uur is er contact met het telefoonnummer eindigend op cijfers
- [telefoonnummer 6] . Dit is een prepaid telefoonnummer dat alleen op 11 en 12 mei 2019 is gebruikt. Tijdens deze contacten straalt het telefoonnummer van verdachte aan op een antennemast in Goes en nummer - [telefoonnummer 6] op een antennemast in West-Souburg.
- om 09:34 uur vindt nog een contact plaats tussen deze telefoonnummers, waarbij het nummer van verdachte aanstraalt op een antennemast in Goes en het nummer - [telefoonnummer 6] op een antennemast in Middelburg.
Uit deze contacten valt samenvattend op te maken dat verdachte in de vroege ochtend na de overval contact had met [medeverdachte 2] en met het prepaid telefoonnummer - [telefoonnummer 4] waarvan de gebruiker onbekend is gebleven. Later die ochtend is er ook nog contact met het prepaid telefoonnummer - [telefoonnummer 6] , waarvan de gebruiker eveneens onbekend is gebleven.
Beide prepaid telefoonnummers hebben ook contact(en) met prepaid telefoonnummers die op dat moment vermoedelijk in gebruik zijn geweest bij veroordeelde medeverdachten in dit onderzoek.
Verder kan uit deze gegevens worden afgeleid dat verdachte zich op 12 mei 2019 in de periode tussen circa 05:30 uur en 11:30 uur heeft verplaatst van Vlissingen naar Domburg, weer terug naar Vlissingen en eindigend in Goes.
Uit de contactenlijst, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en het dossier komt naar voren dat verdachte contacten onderhield met verschillende leden van de familie [familie] en dat hij al sinds lang bevriend is met medeverdachte [medeverdachte 1] .
Hoewel de telefonische contacten van verdachte in de (vroege) ochtend in het licht van de overval op de woning niet lang daarvoor vragen oproepen, bevat het dossier geen aanknopingspunten dat verdachte tijdens zijn rit die ochtend personen of geld heeft vervoerd. Zo zijn er geen getuigenverklaringen of camerabeelden die deze gang van zaken ondersteunen. Evenmin is uit antennemastgegevens gebleken dat telefoonnummers van (veroordeelde) medeverdachten of van de ‘overvalstelefoons’ (de prepaid telefoonnummers) meereisbewegingen maakten met de reisbewegingen van de telefoonnummers van verdachte die ochtend.
Voorts biedt het dossier geen aanknopingspunten dat bij verdachte na de overval sprake was van onverklaarbaar vermogen. Als hij inderdaad overvallers zou hebben opgehaald in Domburg of geholpen zou hebben met het tellen dan wel veiligstellen van de buit, dan is het aannemelijk dat hij voor deze rol een deel van de buit gekregen zou hebben. Nu bij verdachte niets is gevonden dat wijst op vermogen dat niet anders verklaard kan worden dan doordat hij heeft gedeeld in de buit van de overval, is ook op dit punt geen sprake van ondersteuning van de verdenking.
Wat er ook zij van verdachtes verklaring voor de op 11 en 12 mei 2019 geconstateerde contacten en reisbewegingen, het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de begunstigingshandelingen als genoemd in de tenlastelegging heeft begaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Nu de locatie- en verkeersgegevens van de telefoonnummers - [telefoonnummer 1] en - [telefoonnummer 2] niet voor het bewijs worden gebezigd behoeft het verweer gebaseerd op het Prokuratuur-arrest van het EHRM geen nadere bespreking.
Ten aanzien van feit 2
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 20 november 2019 te Middelburg, opzettelijk niet heeft voldaan
aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten een
door de officier van justitie afgegeven bevel Maatregel in het belang van het
onderzoek ex artikel 62/62a/76 van het Wetboek van Strafvordering,
gedaan door een ambtenaar van de politie, te weten, [verbalisant 1] ,
belast met het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem
had bevolen mee te werken aan het ontgrendelen van een in beslag genomen telefoon door middel van zijn, verdachtes, vingerafdruk, hieraan geen gevolg gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen voor de feiten 1 en 2 een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest. In deze strafeis is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het strafblad geen veroordelingen voor soortgelijke feiten laat zien. Na jarenlange problemen met middelengebruik heeft verdachte zelf hulp gezocht en is sinds een klinische opname in 2020 abstinent in het gebruik van middelen. Ook zijn financiële situatie is sinds 2021 stabiel.
Sinds de aanhouding van verdachte zijn tweeëneenhalf jaar verstreken, waardoor de redelijke termijn is overschreden. Deze vertraging is niet te wijten aan de verdediging. De officier van justitie heeft pas in september 2021 beslist te vervolgen, waardoor de rechtbank pas in oktober 2021 op een aantal getuigenverzoeken kon reageren. Er was weliswaar sprake van een omvangrijke strafzaak, maar niet van een ingewikkelde zaak. De verdediging heeft verzocht de overschrijding van de redelijke termijn te verdisconteren in de strafmaat.
Gelet op de ernst van de feiten, het tijdsverloop, de maatschappelijke en strafvorderlijke belangen en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de verdediging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft niet voldaan aan het bevel van de officier van justitie om mee te werken aan het ontgrendelen van zijn telefoon. Hij heeft aldus het onderzoek van de officier van justitie naar de overval op de woning van [slachtoffer] op 12 mei 2019 in Grijpskerke belemmerd.
Ernst van het feit
Gelet op de maximale strafbedreiging die voor dit feit geldt en de omstandigheid dat een dergelijk feit op basis van de Wet OM-afdoening ook buitengerechtelijk kan worden afgedaan (in de vorm van een strafbeschikking of een transactie), is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een feit van geringe ernst.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van deze bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 20 november 2019 in verzekering gesteld, zodat deze datum kan worden aangemerkt als aanvang van de redelijke termijn. Op 20 juli 2022 volgt het eindvonnis, terwijl er op uiterlijk 20 november 2021 een eindvonnis had moeten worden uitgesproken.
Daarmee is de redelijke termijn met acht maanden overschreden.
Toegepast geweld ter ontgrendeling van de telefoon
Nadat verdachte op 20 november 2019 had geweigerd om gevolg te geven aan het bevel van de officier van justitie om mee te werken aan het ontgrendelen van zijn telefoon is door vier verbalisanten fysiek geweld toegepast om de ontgrendeling te kunnen bewerkstelligen. Deze verbalisanten hebben diezelfde dag hierover een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, en daarin opgenomen dat ‘gepast geweld’ is gebruikt om de telefoon te ontgrendelen. Zij hebben echter nagelaten om de aard, de volgorde en de noodzaak van de toegepaste geweldshandelingen te benoemen, zodat op grond van dit proces-verbaal niet kan worden beoordeeld of dit geweld inderdaad gepast was, of dat dit wellicht als disproportioneel kon worden aangemerkt.
Eén van de verbalisanten heeft eveneens diezelfde dag, conform de geldende ambtsinstructie, over het toegepaste geweld hulpofficier van justitie [verbalisant 2] ingelicht. De hulpofficier van justitie heeft hierover echter pas drie weken later, op
11 december 2019, een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. In dit proces-verbaal omschrijft hij de geweldshandelingen zoals die aan hem door de verbalisant waren medegedeeld.
Volgens het proces-verbaal van de hulpofficier van justitie is verdachte vastgepakt en gecontroleerd op zijn knieën op de grond van zijn cel gezet. Door één van de verbalisanten zijn twee hamerslagen op de rug van verdachte gegeven toen hij zag dat verdachte zijn vingers tot een vuist balde, om hem zo sneller op zijn knieën te krijgen. Verder is verdachte gefixeerd geweest met zijn beide armen op zijn rug en een fixatie aan zijn hoofd zodat hij niet weg kon. Onder deze dwang zijn zijn vingers op de telefoon geplaatst om die te ontgrendelen. Dit lukte na enkele pogingen. Daarna zijn de fixaties direct opgeheven en stopte de toegepaste dwang. Volgens de hulpofficier van justitie had verdachte geen verwondingen.
Het dossier bevat twee foto’s van verdachte, genomen de dag na de toegepaste geweldshandelingen. Verbalisant [verbalisant 3] , die niet in de cel was ten tijde van de geweldshandelingen, maar op de gang stond en wel kon horen wat er in de cel werd gezegd, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er alleen foto’s worden genomen als er verwondingen te zien zijn. Uit de omstandigheid dat de dag na de toepassing van de geweldshandelingen twee foto’s zijn genomen leidt de rechtbank af dat toen nog verwondingen zichtbaar waren. Op de genoemde twee foto’s zijn, ondanks de matige kwaliteit ervan, in het gezicht en in de hals van verdachte rode plekken te zien.
Verdachte heeft verklaard dat onder andere een nekklem werd toegepast toen hij op zijn buik met zijn armen op zijn rug op het bed in zijn cel was gelegd. Hij is naar eigen zeggen als gevolg hiervan korte tijd buiten bewustzijn geraakt. Toen hij weer bijkwam kreeg hij twee hamerslagen op zijn rug van één van de verbalisanten. Omdat hij net bij bewustzijn was gekomen kon hij zijn hand nog niet in een vuist ballen en kon hij geen kant op.
De verdediging heeft aangevoerd dat de volgorde van de geweldshandelingen in het proces-verbaal opgemaakt door de hulpofficier van justitie niet klopt, en dat niet is vermeld dat verdachte buiten bewustzijn is geraakt.
Of de volgorde van de genoemde geweldshandelingen klopt kan nu niet meer worden nagegaan, ook vanwege het niet opnemen van de toegepaste geweldshandelingen in het proces-verbaal opgemaakt door de verbalisanten. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat verdachte als gevolg van de geweldshandelingen korte tijd buiten bewustzijn is geraakt, gelet op de gerelateerde hoofdfixatie en de door verdachte genoemde nekklem en de rode striemen in de hals van verdachte een dag na de toegepaste geweldshandelingen. Niet valt uit te sluiten dat de vier verbalisanten die bij verdachte in de cel waren dit niet hebben opgemerkt, omdat zij bezig waren met fixaties en het ontgrendelen van de telefoon.
In ieder geval lijkt de informatie in het proces-verbaal opgemaakt door de hulpofficier van justitie dat geen sprake was van verwondingen, gelet op de foto’s en de verklaring van verbalisant [verbalisant 3] bij de rechter-commissaris, niet te kloppen. In dat verband wijst de rechtbank erop dat het proces-verbaal van de hulpofficier van justitie pas drie weken na de gebeurtenis is opgemaakt. Het zo laat opmaken van een proces-verbaal over handelingen, vooral als die niet zelf zijn verricht of geobserveerd, draagt het risico in zich dat de precieze gang van zaken niet goed wordt weergegeven.
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de hulpofficier van justitie en de verklaringen van verdachte voldoende naar voren komt dat substantieel fysiek geweld is toegepast om de telefoon van verdachte te kunnen ontgrendelen. De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat dit geweld in het licht van het onderzoek naar de woningoverval als disproportioneel moet worden gekwalificeerd. De verdenking tegen verdachte op dat moment was dat hij een van de medeplegers was van de overval en informatie op zijn telefoon was mogelijkerwijs van belang voor het onderzoek naar de overval en de verantwoordelijke personen. Dat achteraf is gebleken dat de telefoon van verdachte voor de politie geen nieuwe informatie bevatte en dat verdachte uiteindelijk niet als medepleger aan de overval gekoppeld kon worden, maakt de beoordeling van de rechtbank dat het toegepaste geweld niet zonder meer disproportioneel is, niet anders. Dat neemt echter niet weg dat duidelijk is dat er geweld is gebruikt en dat dit fors is geweest. De rechtbank weegt dat mee bij de strafoplegging.
Strafoplegging
Gelet op de geringe ernst van het feit en op omstandigheden die zich na het begaan van het feit hebben voorgedaan – te weten de overschrijding van de redelijke termijn en de toegepaste geweldshandelingen ter ontgrendeling van de telefoon van verdachte – zal de rechtbank de verdachte geen straf of maatregel opleggen.

7.De benadeelde partijen [slachtoffer] en [festival]

De benadeelde partijen [slachtoffer] en [festival] hebben een schadevergoeding gevorderd voor feit 1.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 tenlastegelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift
gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of
onderzoeken van strafbare feiten;
- verklaart verdachte strafbaar;
- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer] en [festival] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. M.E. de Boer en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 juli 2022.