In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2022, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor de jaren 2016 en 2017 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. De rechtbank behandelt de beroepen met zaaknummers 21/1112 tot en met 21/1115. De inspecteur verklaarde de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 niet-ontvankelijk, wat leidde tot de beroepsprocedures.
De rechtbank oordeelt dat de beroepen inzake de aanslagen met de nummers W6601.4 en W7601.4 niet-ontvankelijk zijn, omdat de inspecteur heeft aangegeven dat er geen aanslagen met deze nummers zijn opgelegd. Daarnaast wordt het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift te laat is ingediend. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift was verstreken, en de rechtbank oordeelt dat er geen reden is om deze termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.
Wat betreft de aanslag IB/PVV 2016, concludeert de rechtbank dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard wegens gebrek aan belang, aangezien het verzamelinkomen voor dat jaar op nihil is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de inspecteur. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.