In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende, die in Frankrijk woont, tegen de afwijzende beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst op zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor de jaren 2011, 2012 en 2013. De rechtbank behandelt de beroepen op 6 juli 2022, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde, mr. O. Brands, aanwezig zijn, evenals de inspecteur.
De rechtbank constateert dat de verzoeken om ambtshalve vermindering buiten de vijfjaarstermijn zijn ingediend, zoals vastgelegd in artikel 9.6 van de Wet IB 2001. De kernvraag is of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De inspecteur heeft op 12 februari 2021 uitspraken op bezwaar gedaan, die naar de toenmalige gemachtigde van belanghebbende zijn verzonden. De rechtbank moet beoordelen of het beroepschrift tijdig is ingediend, wat afhankelijk is van de datum van terpostbezorging.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de brief vóór het verstrijken van de beroepstermijn ter post is bezorgd. De dagtekening van de brief biedt geen concrete informatie over het moment van terpostbezorging. Gezien de omstandigheden concludeert de rechtbank dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het beroep. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van zijn proceskosten.