ECLI:NL:RBZWB:2022:4117

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
21_1618
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van belastingrente in het kader van aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. Het beroep richt zich specifiek tegen de in rekening gebrachte belastingrente bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.509, en daarbij € 502 belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende betwistte de belastingrente, stellende dat hij onjuiste informatie had ontvangen van de Belastingtelefoon, die hem deed geloven dat bepaalde kosten aftrekbaar waren.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de belastingrente terecht in rekening heeft gebracht. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat hij op basis van de informatie van de Belastingtelefoon een onjuiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur niet gebonden is aan onjuiste informatie van de Belastingdienst, tenzij de belastingplichtige niet had hoeven beseffen dat de informatie onjuist was. Belanghebbende heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij op basis van de verstrekte informatie handelingen heeft verricht die tot een hogere belastingheffing hebben geleid.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de belastingrentebeschikking blijft gehandhaafd. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1618
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (belanghebbende),
en
de inspecteur van de belastingdienst(de inspecteur).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 maart 2021. Het beroep is alleen gericht tegen de beslissing van de inspecteur in de uitspraak op bezwaar over de in rekening gebrachte belastingrente.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.509.
1.3.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 502 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2022 op zitting behandeld. Partijen waren met kennisgeving aan de rechtbank niet aanwezig op de zitting.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende en [naam 1] waren in 2017 samen woonachtig in de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning). Zij zijn elkaars fiscaal partners.
2.2.
Belanghebbende was in 2017 voor de helft eigenaar van de woning. De andere helft van de eigendom was in bezit van [naam 2] (de ex-echtgenote). Belanghebbende en de ex-echtgenote hebben op 27 november 2013 een echtscheidingsconvenant ondertekend. In het echtscheidingsconvenant is voor zover hier van belang als volgt opgenomen.
“2.6 Partneralimentatie
Ten tijde van het ondertekenen van dit echtscheidingsconvenant heeft de vrouw wel behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, doch de man heeft geen draagkracht om een bijdrage in deze kosten te voldoen. Partijen komen op deze grond overeen dat thans geen bijdrage in liet levensonderhoud van de vrouw door de man wordt voldaan. (..) Mocht de draagkracht van de man positief wijzigen, dan zullen partijen zich wenden tot een deskundige om alsnog tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud te komen. (…)
3.2
Lasten echtelijke woning
(…)
Alle vaste lasten die verbonden zijn aan de echtelijke woning komen vanaf heden voor rekening van de man tot aan de overdracht van de echtelijke woning (…)
De bedoeling van de partijen is dat deze betalingen niet voor de man fiscaal aftrekbaar en niet voor de vrouw fiscaal belast zijn. Indien de vrouw niettemin een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing over de bijdragen van de man in haar levensonderhoud (eventueel: plus de fiscale bijtelling van het
eigenwoningforfait) ontvangt, neemt de man de door de vrouw over deze periode te betalen inkomstenbelasting en premieheffing voor zijn rekening, zonder verrekening.”
2.3.
Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2017 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning dat als volgt is opgebouwd.
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 31.751
Eigenwoning forfait
€ 990
Aftrekbare rente
€ 14.245 (-/-)
Saldo eigen woning
€ 13.255
Aandeel inkomsten eigen woning
€ 3.255 (-/-)
Alimentatie
€ 11.923 (-/-)
Belastbaar inkomen werk en woning
€ 16.573
2.4.
Aan belanghebbende zijn verschillende voorlopige aanslagen IB/PVV 2017 opgelegd die per saldo hebben geleid tot een te ontvangen bedrag. De laatste voorlopige aanslag IB/PVV 2017 is overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd.
2.5.
De inspecteur heeft de definitieve aanslag IB/PVV 2017 vastgesteld in afwijking van de ingediende aangifte. Daarbij heeft de inspecteur het saldo inkomsten eigen woning gecorrigeerd en de aftrek in verband met uitgaven voor alimentatie geweigerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd.
Loon uit dienstbetrekking
€ 31.751
Eigenwoning forfait
€ 495
Aftrekbare rente
€ 4.979 (-/-)
Saldo eigen woning
€ 4.484
Aandeel inkomsten eigen woning
€ 2.242 (-/-)
Belastbaar inkomen werk en woning
€ 29.509
Verrekening van de bedragen van de voorlopige aanslagen en de ingehouden loonheffing met de verschuldigde IB/PVV over het vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning heeft geleid tot een bij de aanslag te betalen bedrag van € 5.589. De inspecteur heeft daarover € 502 belastingrente in rekening gebracht, waardoor het totaal te betalen bedrag op € 6.091 is vastgesteld.

3.Beoordeling door de rechtbank

Geschil en oordeel
3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht belastingrente in rekening heeft gebracht bij de definitieve aanslag IB/PVV 2017. Meer specifiek in geschil is of de belastingrente achterwege diende te blijven vanwege informatie verstrekt door de Belastingtelefoon. De beoordeling door de rechtbank vindt plaats aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbendes beroep op de informatie van de Belastingtelefoon niet slaagt. Dat betekent dat de inspecteur de belastingrente terecht in rekening heeft gebracht. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inlichtingen Belastingtelefoon
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingrente overeenkomstig de wettelijke regeling in rekening is gebracht. Belanghebbende is echter van mening dat in zijn geval belastingrente achterwege had moeten blijven. Belanghebbende voert aan dat via de Belastingtelefoon aan hem is gemeld dat de helft van de betaalde hypotheekrente alsook de betalingen die hij heeft gedaan op het consumptief krediet met de ex-echtgenote konden worden afgetrokken als uitgaven voor partneralimentatie. Verder zou hij aan de aftrek van hypotheekrente niets hoeven te doen. Naar aanleiding van die – wat achteraf blijkt – foutieve informatie heeft belanghebbende voorlopige aanslagen aangevraagd en geld ontvangen. Het is volgens belanghebbende dan onterecht als belastingrente in rekening wordt gebracht bij de vaststelling van de definitieve aanslag.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat informatie van de Belastingtelefoon een inlichting van de Belastingdienst betreft. De inspecteur is in de regel niet gebonden aan onjuistheden of onvolledigheden in die voorlichting. Voor een uitzondering daarop bestaat aanleiding indien een belastingplichtige de onjuistheid of onvolledigheid niet had hoeven te beseffen. Verder moet hij, afgaande op - achteraf bezien onjuiste of onvolledige - informatie, een handeling hebben verricht of nagelaten als gevolg waarvan een hoger bedrag van hem wordt geheven dan hij op basis van die informatie meende te moeten betalen. [1] Als het uitsluitend aan onzorgvuldige voorlichting van de Belastingdienst te wijten is dat een belanghebbende belastingrente verschuldigd is, verzet het zorgvuldigheidsbeginsel zich ertegen dat de inspecteur deze belastingrente in rekening brengt. [2] Op belanghebbende rust de bewijslast feiten en omstandigheden aan te dragen die de conclusie rechtvaardigen dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden.
3.5.
In dit geval volgt uit de stellingen van belanghebbende niet welke vragen belanghebbende heeft gesteld en welke feiten en omstandigheden hij daarbij aan de Belastingtelefoon heeft voorgelegd. Ook is niet volledig duidelijk wat de Belastingtelefoon precies heeft gezegd. De gestelde voorlichting over de hypotheekrente is bijvoorbeeld zo algemeen geformuleerd dat daaruit niet kan worden afgeleid welke inlichting al dan niet zou zijn verstrekt. Verder is niet toegelicht of, en zo ja, welke voorbehouden door de betreffende medewerker zijn gemaakt. Aangezien de inspecteur gemotiveerd betwist dat de voorlichting is gegeven en dat – als de voorlichting is gegeven – dit vertrouwen bij belanghebbende heeft kunnen wekken, had het op de weg van belanghebbende gelegen om een nadere toelichting te geven. De rechtbank kan nu niet goed beoordelen of belanghebbende op basis van de informatie van de Belastingtelefoon ervan mocht uitgaan dat hij de aangifte moest invullen zoals hij heeft gedaan. Verder kan de rechtbank niet beoordelen of belanghebbende, mede gelet op de bepalingen over alimentatie in het echtscheidingsconvenant, had moeten beseffen dat de gestelde voorlichting onjuist of onvolledig was. Gelet heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het vertrouwensbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel ertoe leiden dat de inspecteur geen belastingrente in rekening had mogen brengen.
3.6.
Voorgaande betekent dat de belastingrente terecht in rekening is gebracht. Belanghebbende heeft geen andere gronden aangevoerd tegen de hoogte van de belastingrente of de wijze waarop die is berekend. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de belastingrentebeschikking blijft gehandhaafd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 25 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1654 en Hoge Raad 3 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4191.
2.HR 24 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1206.