In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. Het beroep richt zich specifiek tegen de in rekening gebrachte belastingrente bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.509, en daarbij € 502 belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende betwistte de belastingrente, stellende dat hij onjuiste informatie had ontvangen van de Belastingtelefoon, die hem deed geloven dat bepaalde kosten aftrekbaar waren.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de belastingrente terecht in rekening heeft gebracht. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat hij op basis van de informatie van de Belastingtelefoon een onjuiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur niet gebonden is aan onjuiste informatie van de Belastingdienst, tenzij de belastingplichtige niet had hoeven beseffen dat de informatie onjuist was. Belanghebbende heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij op basis van de verstrekte informatie handelingen heeft verricht die tot een hogere belastingheffing hebben geleid.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de belastingrentebeschikking blijft gehandhaafd. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.