ECLI:NL:RBZWB:2022:4134
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de rechtsgeldigheid daarvan
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66, bestaande uit € 1,50 aan belasting en € 64,50 aan kosten. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was en sloot het onderzoek zonder verdere behandeling.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 3 april 2021 om 13:59 uur stond de auto van belanghebbende stil op een parkeerplaats waar parkeerbelasting verschuldigd was. Tijdens een controle met een scanauto werd geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was betaald, wat leidde tot de naheffingsaanslag. Belanghebbende voerde aan dat zij haar dochter had afgezet voor een kinderfeestje en dat zij daarna naar een bloemenwinkel was gereden, waar zij om 14:12 uur een betaling verrichtte. Ze stelde dat de tijd tussen het afzetten van haar dochter en het betalen in de bloemenwinkel niet voldoende was om te spreken van parkeren.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast was geslaagd. De door hem overgelegde bewijsstukken, waaronder foto's van de scanauto, waren onvoldoende om aan te tonen dat er sprake was van parkeren in de zin van de Gemeentewet. De rechtbank vond de verklaring van belanghebbende geloofwaardig en concludeerde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. Het beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar werd vernietigd en de heffingsambtenaar werd verplicht het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.