ECLI:NL:RBZWB:2022:4171

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2904
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van schending inlichtingenplicht door eiser

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn recht op bijstand op grond van de Participatiewet. Eiser ontving sinds 1 april 2020 een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm van het college. Naar aanleiding van een signaal dat er op het opgegeven adres 5 personen in plaats van 1 persoon stonden ingeschreven, heeft het college op 17 november 2020 telefonisch contact met eiser opgenomen. Eiser heeft tijdens dit telefoongesprek verklaard over zijn woon- en verblijfsituatie. Omdat eiser niet uit eigen beweging opgave heeft gedaan van zijn feitelijke woon- en verblijfsituatie, heeft het college bij besluit van 11 december 2020 de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken met ingang van 1 november 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het standpunt van het college bevestigd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet tijdig informatie te verstrekken over zijn woon- en verblijfsituatie. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten om de bijstandsuitkering in te trekken, omdat niet kon worden vastgesteld of eiser recht had op bijstand. Eiser heeft aangevoerd dat hij in een moeilijke situatie verkeerde en dat het college niet tijdig een beslissing heeft genomen over zijn exploitatievergunning, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet leidt tot een schending van het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit kan standhouden. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2904 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2022 in de zaak tussen

[Naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. J. de Haan,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis(college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn recht op bijstand op grond van de Participatiewet.
Eiser ontving sinds 1 april 2020 een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm van het college. Naar aanleiding van een signaal dat er op het adres [adres 1] 12 te [plaatsnaam 2] (opgegeven adres) 5 personen in plaats van 1 persoon stonden ingeschreven, heeft het college op 17 november 2020 telefonisch contact met eiser opgenomen. Eiser heeft tijdens dit telefoongesprek verklaard over zijn woon- en verblijfsituatie.
Nu eiser niet uit eigen beweging opgave zou hebben gedaan van zijn feitelijke woon- en verblijfsituatie, heeft het college bij besluit van 11 december 2020 (primair besluit) de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken met ingang van 1 november 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar is besproken tijdens de vergadering van de commissie bezwaarschriften op 19 mei 2021. Vervolgens heeft het college bij besluit van
24 juni 2021 (bestreden besluit) eisers bezwaar ongegrond verklaard. Dit betekent dat het college bij het primaire besluit is gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 19 juli 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het college [naam vertegenwoordiger] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het college het standpunt ten grondslag gelegd dat eisers recht op bijstand vanaf 1 november 2020 dient te worden ingetrokken wegens schending van de inlichtingenplicht door het niet verstrekken van informatie over zijn woon- en verblijfplaats in de periode van 1 november 2020 tot 3 december 2020. Tevens heeft het college zich op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat nadere afstemming noodzakelijk is op grond van artikel 18 van de Participatiewet. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
Eiser heeft in beroep samengevat aangevoerd dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Het college heeft inzicht in eisers inschrijving op het opgegeven adres, omdat dit nieuws het college bereikte voordat eiser zich feitelijk kon inschrijven op adres [adres 2] 16 (nieuw adres). Het betreft een adreswijziging binnen dezelfde gemeente, zonder dat sprake is van een voor het recht op bijstand relevante wijziging, dus moet daaraan niet een intrekking van eisers bijstandsuitkering worden verbonden. Eiser heeft de adreswijziging niet voor 1 november 2020 doorgegeven, omdat hij uit zijn woning is gezet, hij direct daarna op zoek moest naar vervangende woonruimte en hij die woonruimte pas op 3 december 2020 kon betrekken. In de tussentijd wist hij van tevoren niet waar hij elke nacht zou gaan verblijven, dus kon hij daarover geen informatie verschaffen. Tijdens het telefoongesprek op 17 november 2020 heeft eiser dit aangegeven, waardoor het college alle benodigde informatie had om het recht op bijstand vast te stellen. Verder heeft eiser aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids-, motiverings- en evenredigheidsbeginsel.
3. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door het niet desgevraagd verstrekken van informatie over zijn woon- en verblijfsituatie, waardoor het college gehouden was eisers recht op bijstand in te trekken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geding van 1 november 2020 (uitschrijving BRP opgegeven adres) tot 3 december 2020 (inschrijving BRP nieuw adres). Vanaf
3 december 2020 is aan eiser opnieuw uitkering op grond van de Participatiewet toegekend.
4.2.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Een betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven voor de beoordeling van (de voorzetting van) het recht op bijstand een essentieel gegeven vormt. Deze inlichtingenverplichting is bepaald in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet. [1]
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn hoofdverblijf in de te beoordelen periode niet heeft gehad op het opgegeven adres en dat hij ook nog niet woonde op het nieuwe adres, waar hij vanaf 3 december 2020 staat ingeschreven. Tussen partijen is ook niet in geschil dat eiser niet onverwijld – en ook tot op heden niet desgevraagd – gemeld heeft waar hij in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had. Dit betekent dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
4.4.
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Ter zitting heeft eiser (nogmaals) toegelicht dat hij in de te beoordelen periode een zwervend bestaan leidde en dat hij niet wil melden bij wie hij in de te beoordelen periode heeft gebleven. Hierdoor kon het college niet vaststellen of eiser recht had op bijstand en was het college op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden om het recht op bijstand van eiser per
1 november 2020 in te trekken. Tevens overweegt de rechtbank dat uit het dossier en de toelichting ter zitting niet is gebleken dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is genomen, nu daaraan zorgvuldig onderzoek ten grondslag heeft gelegen.
4.6.
Eiser heeft verder nog aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat hij onevenredig zou zijn gestraft in een voor hem zware periode. Het college heeft verzuimd tijdig een beslissing te nemen over zijn exploitatievergunning, waarna hij zijn woning moest ontruimen en op straat kwam te staan, terwijl een gemeente zorg moet dragen voor zijn burgers. Ten aanzien van deze beroepsgrond overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft slechts een beperkt financieel belang in dit geding, nu het een korte te beoordelen periode betreft, niet gebleken is dat in die periode onoverkomelijke financiële problemen zijn ontstaan en eiser kort daarna opnieuw een bijstandsuitkering ontving. Het is een bewuste keuze van eiser om tot op heden niet bekend te maken bij wie hij heeft verbleven in de te beoordelen periode, waardoor het recht in deze periode niet is vast te stellen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel is genomen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit kan standhouden.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 27 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover van belang, dat het college een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1314.