ECLI:NL:RBZWB:2022:437

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8318
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake Ziektewet-uitkering en eigenrisicodrager

Op 28 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het UWV. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.R.J. Rothuizen, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 23 juli 2020, waarin een Ziektewet-uitkering aan een werknemer werd toegekend. De werknemer was via eiseres gedetacheerd en had zich ziekgemeld. Eiseres betwistte de ziekmelding en stelde dat de werknemer niet ziek uit dienst was gegaan, waardoor zij niet verplicht was de ziekmelding in behandeling te nemen en de kosten te betalen. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende onderzoek had gedaan naar de arbeidsongeschiktheid van de werknemer en dat de conclusie dat de werknemer ongeschikt was voor zijn arbeid niet kon worden gevolgd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8318 ZW

uitspraak van 28 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. B.R.J. Rothuizen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [plaatsnaam 2] (werknemer),
gemachtigde: mr. B.E. Crone.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 juli 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de aanspraak van werknemer op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) welke uitkering en uitvoeringskosten op eiseres worden verhaald.
Werknemer heeft geen toestemming verleend voor inzage in de medische stukken door eiseres. Bij beslissing van 4 juni 2021 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van die stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 11 november 2021 heeft de rechtbank bepaald dat ook de kennisneming van de bij het verweerschrift gevoegde medische rapportage van 22 oktober 2020 is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 november 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, [naam HR manager eiseres] (HR manager) en [naam HR adviseur eiseres] (HR adviseur). Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] . Werknemer en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om nader onderzoek in te laten stellen naar de inhoud van de door werknemer verrichte functie bij [naam onderneming 1] . Op 26 november 2021 heeft eiseres laten weten dat een nader onderzoek naar de functie niet meer mogelijk is. Het UWV heeft daar op 2 december 2021 op gereageerd. Partijen hebben de rechtbank verzocht uitspraak te doen op basis van de in het dossier aanwezige gegevens.
Op 21 december 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Feiten en omstandigheden

1. Werknemer werd vanaf 5 september 2019 via eiseres gedetacheerd aan [naam onderneming 2] voor een project van drie maanden bij [naam onderneming 1] . Hij was daar werkzaam als werkvoorbereider. Per 6 november 2019 heeft werknemer zich ziekgemeld vanwege fysieke klachten.
Op 3 december 2019 heeft bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] gerapporteerd dat een slecht ingestelde werkplek mogelijk een rol heeft gespeeld bij het uitlokken van de klachten van werknemer. Hij zou desondanks in staat moeten zijn om zijn eigen werk te doen. Voorwaarde daarvoor is dat de werkplek optimaal wordt ingesteld.
Het dienstverband van werknemer is op 5 december 2019 van rechtswege geëindigd.
Sinds 1 januari 2014 is eiseres eigenrisicodrager voor de ZW. Daarom heeft het UWV eiseres bij brief van 11 december 2019 verzocht om de ziekmelding van werknemer in behandeling te nemen. Bij brief van 23 december 2019 heeft het UWV dit verzoek herhaald.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de verzoeken van het UWV. Zij is het niet eens met de melding dat de werknemer ziek uit dienst is gegaan en weigert deze in behandeling te nemen. Op 4 februari 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiseres telefonisch met haar besproken. Daarop heeft eiseres het bezwaar ingetrokken.
In een brief van 10 februari 2020 heeft het UWV aan werknemer laten weten dat er een medische beoordeling nodig is om te kunnen beslissen of hij een ZW-uitkering kan krijgen met ingang van 5 december 2019. In afwachting van die beoordeling krijgt hij een uitkering op voorschotbasis.
Bij besluit van 10 februari 2020 (primair besluit I) heeft het UWV gesteld dat zij de ziekmelding van werknemer in behandeling heeft genomen, omdat eiseres niet heeft gereageerd op het verzoek daartoe. Uit de beoordeling volgt dat er recht bestaat op een ZW-uitkering, die per 5 december 2019 wordt uitbetaald. De uitkering en de uitvoeringskosten zullen op eiseres worden verhaald.
Het UWV heeft bij besluit van 12 februari 2020 aan werknemer laten weten dat hij vanaf 5 december 2019 recht heeft op een ZW-uitkering.
Op 13 februari 2020 heeft eiseres bij het UWV een verzoek ingediend om een beschikking over de ZW-uitkering van werknemer, omdat de bedrijfsarts op 10 februari 2020 nogmaals heeft geoordeeld dat werknemer op 5 december 2019 niet ziek uit dienst is gegaan.
Bij besluit van 17 februari 2020 heeft het UWV aan werknemer laten weten dat uit het onderzoek van de bedrijfsarts van eiseres blijkt dat hij op 6 november 2019 geschikt was voor zijn werk. Daarom heeft hij geen recht op een ZW-uitkering. Bij besluit van 20 februari 2020 (primair besluit II) heeft het UWV echter aan werknemer laten weten dat hij het besluit van 17 februari 2020 als niet verzonden kan beschouwen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I en II. Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.

Wettelijk kader

2. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht. De rechtbank stelt vast dat in dit geval het werk als werkvoorbereider als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
In artikel 63a, eerste lid, van de ZW is bepaald dat de werkgever die eigenrisicodrager is, bevoegd is de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van de ZW inzake uitkeringen te verrichten, met uitzondering van besluiten op grond van bezwaar of beroep.
In het derde lid, van dit artikel is bepaald dat het ziekengeld door de eigenrisicodrager namens het UWV wordt betaald aan de daar bedoelde laatstelijk tot hem in dienstbetrekking staande verzekerde en dat, indien de eigenrisicodrager het ziekengeld niet betaalt, het UWV het ziekengeld aan de verzekerde betaalt, waarna het UWV het betaalde ziekengeld verhaalt op de eigenrisicodrager.
In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat indien de eigenrisicodrager werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid naar het oordeel van het UWV niet, niet voldoende of niet juist verricht, het UWV die werkzaamheden verricht en het UWV de kosten daarvan en de kosten die voortvloeien uit het derde lid, in rekening brengt bij de eigenrisicodrager.

Beroepsgronden

3. Eiseres stelt dat het UWV ten onrechte een ZW-uitkering aan werknemer heeft toegekend, omdat hij niet ziek uit dienst is gegaan. Eiseres was daarom niet gehouden de ziekmelding in behandeling te nemen en de kosten te betalen. Volgens de bedrijfsarts was sprake van bureauwerk en was werknemer met een kleine aanpassing aan het bureau en zijn stoel in staat zijn eigen werk te doen. Eiseres is echter niet in de gelegenheid geweest deze aanpassingen te realiseren, aangezien de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde. Er is dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat werknemer vanaf 6 november 2019 ongeschikt was tot het verrichten van zijn laatste werkzaamheden. Hij had al veel eerder nieuwe arbeid elders kunnen aanvaarden, maar het lijkt erop dat hij stil is blijven zitten om eiseres voor een lange periode ZW te laten betalen. Eiseres verwijst in dat kader naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 maart 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:1878).

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil of werknemer wegens zijn fysieke klachten ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, daarmee op 5 december 2019 ziek uit dienst is gegaan en of eiseres, als eigenrisicodrager, daarom de ziektemelding van werknemer in behandeling had moeten nemen en de kosten moet betalen.
5. Of werknemer arbeidsongeschikt is te achten voor zijn werk als werkvoorbereider, is afhankelijk van de beperkingen van werknemer en de belasting in de functie. De rechtbank stelt vast dat het UWV bij de ziekmelding van werknemer geen eigen onderzoek heeft verricht. Zoals het UWV ter zitting heeft toegelicht, heeft er op basis van de door werknemer ingevulde vragenlijsten enkel een plausibiliteitstoets plaatsgevonden door een verzekeringsarts, neergelegd in een eerstelijnsverslag. In de bezwaarfase heeft er een telefonisch spreekuur plaatsgevonden op 26 mei 2020, waarna is geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld of werknemer arbeidsongeschikt is voor zijn laatste verrichte arbeid en dat een fysiek spreekuur noodzakelijk is. Vervolgens is het bestreden besluit genomen. Het medisch onderzoek in de primaire fase is aldus onvoldoende zorgvuldig geweest jegens eiseres en dit gebrek is in de bezwaarfase niet hersteld. Nu de uiteindelijk vastgestelde belasting van werknemer niet tussen partijen in geschil is, resteert in de kern nog het geschil over de belasting van de functie van werkvoorbereider. Daarover is in het dossier het volgende terug te vinden:
Werknemer heeft op 25 januari 2020 een medische vragenlijst ingevuld, waarin hij de taken en handelingen die hij moest verrichten in de functie van werkvoorbereider omschrijft als: ‘
Maken van werkpakketten voor de buitendienst, bestaande uit het maken van een voorblad in Excel, printen en toevoegen isos PID en lokatieplan’.
Op 7 februari 2020 heeft hij opnieuw een medische vragenlijst ingevuld waarop hij zijn werkzaamheden omschrijft als: ‘
Maken van werkpakketten voor de buitendienst achter beeldscherm, geen ergonomisch ingerichte werkplek, was een project bij [naam onderneming 1] in een bouwkeet’.
In beide vragenlijsten heeft werknemer ook aangeduid in hoeverre bepaalde belastingen in zijn functie voorkwamen. Zo kwam volgens werknemer beeldschermwerk en zitten veel voor in zijn functie en traplopen niet. Voor andere meer fysieke belastingen - zoals lopen, staan, tillen en reiken – noteerde de werknemer dat deze matig of weinig voorkwamen.
Verder heeft eiseres op 20 mei 2020 naar aanleiding van een telefonisch verzoek van 18 mei 2020 een functieomschrijving aan het UWV toegezonden. Daarin staat dat de volgende punten de basis van de functie van werkvoorbereider vormen: vertalen van de gevraagde scope naar een voor de uitvoerenden duidelijke werkomschrijving, bepalen van de taakstappen (planning), bepalen van de benodigde resources voor elke taakstap, leggen van relaties tussen de diverse taakstappen, opstellen van de diverse estimates van de gevraagde scope items, opstellen en beheren van de scope list, en het maken en beheren van de zogenaamde jobmap (werkpakketten).
6. Het UWV heeft bij het verweerschrift een medische rapportage van 22 oktober 2020 overgelegd, welke is opgesteld in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling. De verzekeringsarts merkt daarin op dat werknemer en eiseres een andere waarde toedichten aan de functie van werkvoorbereider. Daarom wordt een arbeidsdeskundige gevraagd de belasting in de laatst verrichte werkzaamheden bij werkgever en werknemer te onderzoeken. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige in een rapport van 19 november 2020 gesteld dat werknemer circa 70% van de werktijd werkzaam was in een bouwkeet, zittend aan een bureau met een laptop. Circa 30% van de werktijd betrof het lopen en staan in de fabriek. Dagelijks moest werknemer trappenlopen en klimmen op stellingen om op werkplekken te komen.
7. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van de functie van werkvoorbereider aanvankelijk niet is onderzocht door een arbeidsdeskundige, dat is pas gebeurd bij de eerstejaars ZW-beoordeling. De omschrijving van de functie zoals die naar voren komt in het rapport van de arbeidsdeskundige van 19 november 2020 is echter enkel gebaseerd op wat werknemer daarover toen heeft verklaard; er is geen nader onderzoek verricht bij eiseres, [naam onderneming 2] of [naam onderneming 1] . Die omschrijving wijkt echter, wat betreft de in de 30% van de werktijd genoemde belastingen, af van wat werknemer hierover eerder heeft verklaard in de vragenlijsten van 25 januari en 7 februari 2020. Dit meer fysieke aandeel van de werkzaamheden is ook niet af te leiden uit de door eiseres op 20 mei 2020 overgelegde functieomschrijving. Daardoor bestaat er onduidelijkheid over de belasting in de functie, met name de vraag of en zo ja hoeveel en welke taken werknemer verrichtte buiten zijn bureauwerkzaamheden. Naar aanleiding van de schorsing van het onderzoek ter zitting heeft eiseres navraag gedaan bij [naam onderneming 2] . Daaruit is gebleken dat het project bij [naam onderneming 1] is geëindigd, waardoor nadere informatie over de inhoud van de functie niet meer achterhaald kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank komt dat onder de genoemde omstandigheden voor risico van het UWV.
8. Gelet op het voorgaande is onvoldoende gebleken dat voornoemde 30% belasting onderdeel van de functie van werknemer uitmaakte. Daarom kan de arbeidsdeskundige niet gevolgd worden in de conclusie in het rapport van 19 november 2020 dat werknemer niet geschikt is voor de maatgevende arbeid, omdat zijn belastbaarheid ten opzichte van de belasting in die functie wordt overschreden op de punten trappenlopen en klimmen. Over het traplopen heeft werknemer in de op de vragenlijsten van 25 januari 2020 en 7 februari 2020 expliciet aangegeven dit niet voorkomt in de functie.
9. Voor de verdere beoordeling dient ervan uitgegaan te worden dat de werkzaamheden van eiser bestonden uit bureauwerk. Het UWV stelt in dat kader dat niet is gebleken dat werknemer in zijn eigen werk heeft gewerkt met een aangepaste werkplek. Daarom was volgens het UWV werknemer ongeschikt om zijn arbeid te verrichten. De rechtbank volgt het UWV niet in dit standpunt. Nog daargelaten dat de werkplek van de werknemer ingesteld kan worden op basis van Arbo-regels, heeft te gelden dat de arbeidsdeskundige niet heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van werknemer ten opzichte van de functie op andere punten (dan het genoemde traplopen en klimmen) is overschreden.
10. De rechtbank concludeert dan ook dat het UWV zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat werknemer ongeschikt was voor zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de ZW en dat de uitkering en uitvoeringskosten op eiseres worden verhaald.
11. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het UWV zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij merkt de rechtbank op dat het UWV ter zitting heeft aangegeven dat de uitgekeerde ZW-uitkering niet van werknemer teruggevorderd zal worden.
12. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
13. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 28 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.