ECLI:NL:RBZWB:2022:4556

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9490 21_2082
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van beroepen inzake Wmo-zorgverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een lichamelijke en verstandelijke beperking heeft, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college met betrekking tot de toekenning van individuele begeleiding en huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In het primair besluit I van 30 juni 2020 werd eiseres zorg toegekend voor de periode van juli 2020 tot en met december 2020, maar haar verzoek om meer uren zorg en om zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond. In een later besluit, primair besluit II, werd opnieuw zorg toegekend, maar wederom werd het verzoek om meer uren en om een pgb afgewezen. Eiseres heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de beroepen behandeld op een zitting op 8 december 2021, waar eiseres, haar gemachtigde en haar begeleidster aanwezig waren. Het college was vertegenwoordigd door een ambtenaar. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om eiseres in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken aan te leveren. Op 14 januari 2022 heeft het college een nieuw besluit genomen, maar de rechtbank concludeert dat dit besluit de eerdere indicatie niet wijzigt.

De rechtbank heeft overwogen dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroepen, omdat de bestreden besluiten betrekking hebben op afgesloten periodes en er geen onderbouwd verzoek om schadevergoeding is gedaan. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien het nieuwe besluit van het college geen wijziging in de indicatie met zich meebracht. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9490 en BRE 21/2082 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres

gemachtigde: mr. B.H. Vader,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit I) heeft het college individuele begeleiding en huishoudelijke hulp aan eiseres toegekend voor de periode van juli 2020 tot en met december 2020 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Haar aanvraag voor meer uren zorg en haar verzoek de zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) te ontvangen, zijn afgewezen.
In het besluit van 29 oktober 2020 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard. Het hiertegen door eiseres ingestelde beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 20/9490 WMO15.
In het besluit van 24 december 2020 (primair besluit II) heeft het college individuele begeleiding en huishoudelijke hulp aan eiseres toegekend voor de periode van januari 2021 tot en met december 2022. Haar aanvraag voor meer uren zorg en haar verzoek de zorg in de vorm van een pgb te ontvangen, zijn wederom afgewezen.
In het besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit door eiseres ingestelde beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 21/2082 WMO15.
Het college heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 8 december 2021. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en haar begeleidster [naam begeleidster] . Namens het college was aanwezig [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om eiseres stukken te laten aanleveren over de door [naam huishoudelijke hulp ] en [naam begeleidster] geleverde huishoudelijke hulp in de periode van juli 2020 tot en met december 2020.
Op 14 januari 2022 heeft het college een besluit van diezelfde datum aan de rechtbank toegezonden. Het college heeft daarin op basis van de aangeleverde nota’s € 1.766,40 aan eiseres toegekend voor de door [naam huishoudelijke hulp ] geleverde huishoudelijke hulp in de periode van 22 juli 2020 tot en met 27 november 2020.
Geen van de partijen heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek op 28 juni 2022 gesloten.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres heeft een lichamelijke en verstandelijke beperking en ontvangt van het college diverse voorzieningen op grond van de Wmo, waaronder individuele begeleiding en huishoudelijke hulp.
Op 11 mei 2020 heeft eiseres het college per e-mail verzocht om uitbreiding van de zorg met 40 uur per maand. Vervolgens heeft zij op 26 mei 2020 een aanvraag ingediend voor verlenging van de tot en met 30 juni 2020 toegekende huishoudelijke hulp en individuele begeleiding, maar in de vorm van een pgb. Bij brief van 11 juni 2020 heeft het college aangegeven het verzoek van 11 mei 2020 en de aanvraag van 26 mei 2020 samen te onderzoeken.
Op 15 juni 2020 heeft het college een voorgenomen besluit aan eiseres verzonden. Eiseres heeft haar zienswijze daartegen kenbaar gemaakt.
Bij primair besluit I heeft het college 4 uur huishoudelijke hulp per week en 120 uur individuele begeleiding per maand aan eiseres toegekend voor de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2020 als zorg in natura (ZIN) door [naam bedrijf] . Dit als overbrugging tot zij beschermd gaat wonen. De aanvraag voor uitbreiding van de zorg en het verzoek van eiseres de door haar gewenste zorg in te mogen kopen middels een pgb zijn afgewezen. Eiseres heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
Bij bestreden besluit I heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op 15 november 2020 heeft eiseres het college verzocht de indicatie uit primair besluit I zonder onderzoek en evaluatie voor onbepaalde tijd voort te zetten, omdat zij niet in een instelling voor beschermd wonen gaat wonen.
Bij primair besluit II heeft het college 4 uur huishoudelijke hulp per week en 120 uur individuele begeleiding per maand aan eiseres toegekend voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022. De huishoudelijke hulp is toegekend als ZIN door WVO Zorg en de individuele begeleiding als ZIN door [naam huishoudelijke hulp ] en [naam begeleidster] als onderaannemers van de Coöperatie [naam coöperatie] . De aanvraag voor uitbreiding van de zorg en het verzoek de zorg in te mogen kopen middels een pgb zijn wederom afgewezen. Eiseres heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
Bij bestreden besluit II heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiseres voert aan dat bestreden besluit I onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het college heeft individuele begeleiding toegekend door [naam bedrijf] , maar zij bleken niet in staat die zorg te verlenen. De zorg die wel verleend werd voldeed bovendien niet aan de criteria die het college stelt, aangezien eiseres steeds werd geconfronteerd met andere zorgverleners die niet 24 uur per dag bereikbaar waren. [naam huishoudelijke hulp ] en [naam begeleidster] daarentegen bieden al 2 respectievelijk 6 jaar zorg op afroep, 24 uur per dag en 7 dagen per week. Ten onrechte worden zij door het college buitenspel gezet. Eiseres woont al sinds 2015 zelfstandig en er is sprake van een stabiele situatie. Het college is hier zonder enige onderbouwing aan voorbij gegaan. Eiseres stelt dat 120 uur per maand individuele begeleiding te weinig is en dat er behoefte bestaat aan minstens 160 uur per maand. Tevens is zij van mening dat er 6 uur per week aan huishoudelijke hulp moet worden toegekend. Verder stelt het college volgens eiseres ten onrechte dat zij niet in staat is een pgb te beheren. Er was en is geen begeleiding voor het doen van de administratie, zij heeft eerder ook jarenlang zelf haar pgb beheerd. Er wordt voldaan aan alle wettelijke voorwaarden, zodat een pgb verstrekt dient te worden. Door ZIN op te leggen is de zorg tegen haar zin. Tegen bestreden besluit II voert eiseres in essentie hetzelfde aan.

Overwegingen

3. De rechtbank constateert dat bestreden besluit I ziet op een afgesloten periode in het verleden. Verder is gebleken dat er per 1 januari 2022 geen uitvoering meer wordt gegeven aan bestreden besluit II, omdat eiseres met ingang van die datum is toegelaten tot de Wet langdurige zorg (Wlz). Ook dat besluit ziet dus op een afgesloten periode in het verleden. De rechtbank ziet zich daarom allereerst voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij een beoordeling van de beroepen tegen deze besluiten.
3.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
3.2
Eiseres stelt dat zij schade heeft geleden doordat er te weinig zorg is verleend, maar zij heeft die stelling niet onderbouwd. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden, aangezien zij ter zitting heeft verklaard dat [naam huishoudelijke hulp ] en [naam begeleidster] de door haar benodigde zorg hebben geleverd in de periodes waarop de bestreden besluiten zien en dat zij deze zorg niet hebben gedeclareerd.
Eiseres heeft verder wel gesteld dat een oordeel over het toe te kennen aantal uren zorg van belang is voor de toekenning van meerzorg onder de Wlz. De rechtbank is van oordeel dat hierin evenmin procesbelang gelegen is, nu er onder de Wlz op basis van een ander beoordelingskader een besluit zal worden genomen over het toe te kennen aantal uren meerzorg. Dit staat dus los van de toegekende zorg onder de Wmo.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dan ook geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroepen. Om die reden worden de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het college heeft weliswaar op 14 januari 2022 een nieuw besluit genomen over de huishoudelijke hulp in de periode van 22 juli 2020 tot en met 27 november 2020, maar dat besluit wijzigt de in primair besluit I afgegeven indicatie niet. Het betreft enkel een gewijzigde uitvoering van die indicatie; een uitbetaling aan [naam huishoudelijke hulp ] in plaats van [naam bedrijf] .

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 5 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874.