ECLI:NL:RBZWB:2022:4557

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
C/02/362553 FARK 19-4405
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gezamenlijk gezag en omgangsregeling in een complexe gezinszaak met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2022 uitspraak gedaan over de verzoeken van een man en een vrouw met betrekking tot gezamenlijk gezag en omgang met hun minderjarige kind. De rechtbank constateert dat de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord is, wat de mogelijkheid van gezamenlijk gezag onhaalbaar maakt. De vrouw heeft een groot wantrouwen naar de man en zowel zij als de minderjarige zijn bang voor hem. De rechtbank oordeelt dat gezamenlijk gezag niet praktisch uitvoerbaar is, gezien de hulpverleningsgeschiedenis en de huidige situatie waarin de minderjarige rust, veiligheid en stabiliteit nodig heeft. De rechtbank wijst het verzoek van de man om gezamenlijk gezag af en ontzegt het recht op omgang, omdat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. De rechtbank benadrukt dat de minderjarige momenteel geen draagvlak heeft voor contact met de man en dat het in zijn belang is om geen druk tot contact te ervaren. De rechtbank heeft ook aandacht voor de rol van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling, die betrokken zijn bij de zaak. De uitspraak bevat ook afspraken over informatieverstrekking aan de man over de minderjarige, waarbij de vrouw haar toestemming verleent voor het inwinnen van informatie bij derden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/362553 / FA RK 19-4405
datum uitspraak: 20 juni 2022
nadere beschikking
in de zaak van
[naam 1],
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. W.A. Koers te Leusden,
tegen
[naam 2],
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A. Elias te Oisterwijk,
betreffende het minderjarig kind van partijen:
- [naam 3],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
Als informante is in de procedure betrokken Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [woonplaats 2] , hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 8 november 2021 en alle daarin vermelde stukken;
- het e-mailbericht van de GI van 18 februari 2022;
- het F9-formulier van mr. Elias van 11 maart 2022;
- de brief met bijlagen van mr. Koers van 22 maart 2022;
- de brief van de Raad van 24 maart 2022;
- de brief met bijlage van mr. Koers van 17 mei 2022;
- het door [voornaam] ingezonden reactieformulier, ingekomen bij de griffie op 27 mei 2022.
1.2
De zaak is met gesloten deuren nader mondeling behandeld op 23 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad en een medewerkster namens de GI.
1.3
[voornaam] is op 20 mei 2022 niet verschenen voor een minderjarigengesprek met de kinderrechter. Hij heeft wel een reactieformulier ingediend, waarin hij zijn mening kenbaar heeft gemaakt.

2.De nadere standpunten

2.1
Bij voormelde beschikking van 8 november 2021 is de behandeling van de verzoeken van partijen terzake het gezag en de omgang aangehouden tot 8 maart 2022 pro forma en is de GI opgedragen om uiterlijk op die datum een schriftelijk verslag uit te brengen over de uitkomsten van de EMDR-therapie, het verloop van de thuisplaatsing van [voornaam] en de hulpverlening, alsook een advies te geven over de verzoeken van partijen.
2.2
Bij e-mailbericht van 18 februari 2022 heeft de GI de rechtbank (samengevat) te kennen gegeven dat [voornaam] in december 2021 weer bij de vrouw is gaan wonen, waarbij de hulpverlening is overgedragen van Sterk Huis naar Impegno. Begin januari 2022 is gestart met intensieve ondersteuning voor de vrouw en het gezin. Daarnaast kwam er wekelijks een hulpverlener voor [voornaam] . Hij lijkt echter terug te vallen in oud negatief gedrag. Hij is angstig, laat steeds meer zelfbepalend gedrag zien, is boos en agressief (naar zijn halfzusje) en trekt zich steeds meer terug op zijn slaapkamer. Daarnaast is [voornaam] niet gemotiveerd om naar school te gaan en evenmin voor zijn voetbaltrainingen. De psychiater van Impegno is ingeschakeld om de geestelijke gesteldheid van [voornaam] te beoordelen. Geadviseerd is om de medicatie op te hogen. Een uitbreiding van de ingezette hulpverlening is voor Impegno niet mogelijk. Geadviseerd wordt om MST in te zetten vanuit De Viersprong. De GI is zich intern aan het beraden of MST de meest passende hulpverlening is of dat er meer en verstrekkende maatregelen nodig zijn. Geadviseerd wordt om het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De vrouw moet zich kunnen concentreren op de opvoeding van [voornaam] en zijn halfzusje. Het gaat niet goed met [voornaam] en dat drukt zwaar op het gezin. Het is onwenselijk om de vrouw op dit moment te belasten met angsten en spanningen in verband met de wens van de man om gezamenlijk het gezag uit te oefenen. De prioriteit van de vrouw en de betrokken hulpverlening moet nu en in de toekomst liggen bij [voornaam] en zijn ontwikkeling én bij het gezin. Gezien de huidige situatie, waarbij het niet goed gaat met [voornaam] en er zorgen zijn, alsook de omstandigheid dat [voornaam] heeft aangegeven dat hij op geen enkele wijze contact met de man wil, acht de GI het op dit moment voorts onmogelijk om in te zetten op contactherstel tussen [voornaam] en de man. Er zal wel oog worden gehouden voor de positie en de wens van de man, maar onduidelijk is hoe de toekomst eruit gaat zien en of de situatie tussen de man en [voornaam] zich alsnog positief zal ontwikkelen.
2.3
Bij F9-formulier van 11 maart 2022 heeft namens de vrouw mr. Elias de rechtbank te kennen gegeven dat het advies van de GI met betrekking tot het gezag en de omgang duidelijk is en dient te worden opgevolgd. Dit betekent dat het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag moet worden afgewezen en de omgangsregeling, die achterhaald is, moet worden gewijzigd, in die zin dat wordt bepaald dat er geen omgang meer plaatsvindt tussen [voornaam] en de man. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Elias aangegeven dat de voormelde omgangsregeling de omgangsregeling is, zoals die is bepaald in het kort geding vonnis van 26 september 2018. De huidige procedure loopt al vanaf 2019 en het wordt tijd dat daaraan een einde komt. Verzocht wordt om een eindbeschikking af te geven.
2.4
Bij brief van 22 maart 2022 heeft namens de man mr. Koers, onder overlegging van diverse bijlagen, een samenvatting gegeven van de ontwikkelingen in de afgelopen twaalf jaren en aangegeven dat de man de ontwikkelingen rond [voornaam] met veel verdriet aanschouwt. De man stemt niet in met de door de GI gegeven adviezen terzake het gezag en de omgang. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:533), waarin volgens de man het uitgangspunt van gezamenlijk gezag nader is uitgewerkt, handhaaft hij zijn verzoek tot gezamenlijk gezag. De man wil graag middels de uitoefening van gezamenlijk gezag een bijdrage leveren aan het welzijn en de ontwikkeling van [voornaam] . Wat betreft de omgang verzoekt de man een beslissing hierop aan te houden, waarbij de regie over de omgangsregeling wordt teruggelegd bij de Raad door opnieuw onderzoek te laten doen naar de vorm en opbouw van een passende regeling tussen hem en [voornaam] .
2.5
Bij brief van 24 maart 2022 heeft de Raad aan de rechtbank meegedeeld zich samen met de GI ernstige zorgen te maken over de ontwikkeling van [voornaam] . Hij is een kwetsbare jongen met forse kind-eigenproblematiek, die vraagt om een passende benadering vanuit zijn opvoedsituatie. Ondanks de ingezette hulpverlening na zijn thuisplaatsing bij de vrouw constateert de Raad dat de zorgen over hem zijn toegenomen, in plaats van afgenomen. De hulpverlening ter ondersteuning van de vrouw en [voornaam] kan niet voorkomen dat [voornaam] problematisch gedrag laat zien, waar de vrouw nauwelijks grip op heeft of sturing aan kan geven. Daarnaast is traumabehandeling in de vorm van EMDR-therapie (nog) niet haalbaar gebleken op dit moment. Na enkele sessies is de therapie stopgezet omdat [voornaam] blokkeerde. Met de GI is de Raad van mening dat de zorg nu primair dient uit te gaan naar het emotioneel welbevinden van [voornaam] en zijn verdere ontwikkeling. Hoewel er niet getwijfeld wordt aan de inzet en betrokkenheid van de man bij [voornaam] , is er op dit moment geen ruimte om te werken aan de onderliggende (ouder)problematiek waardoor een basis zou kunnen ontstaan voor gezamenlijk gezag. Ook ten aanzien van contactherstel met de man ziet de Raad momenteel onvoldoende mogelijkheden bij [voornaam] en de vrouw om daarin tot concrete afspraken te kunnen komen. De zorg is dat eventueel contactherstel met de man bij [voornaam] onherroepelijk tot gedragsproblemen gaat leiden, aangezien [voornaam] nu geen contact wil en kan aangaan met de man. De vrouw kan dat, naast de bestaande gedragsproblemen, er niet bij hebben. Op basis van de beschreven zorgen komt de Raad tot het advies dat toewijzing van beide verzoeken van de man onder de gegeven omstandigheden niet in het belang van [voornaam] is.
2.6
Bij brief van 17 mei 2022 heeft mr. Koers, onder overlegging van een e-mail van de vrouw van 17 februari 2022, aangevoerd dat de man door de vrouw niet accuraat wordt geïnformeerd over [voornaam] . Dit maakt eveneens dat de man gebaat is bij het verkrijgen van gezamenlijk gezag, waarbij de man graag zou willen toewerken naar parallel ouderschap met de schottenaanpak.
2.7.1
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen en de GI door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten. Ook is de Raad om nader advies gevraagd over de voorliggende verzoeken.
2.7.2
Door de medewerkster van de GI is naar voren gebracht dat de ondertoezichtstelling van [voornaam] recent is verlengd tot 10 april 2023. Daarnaast is per 28 april 2022 een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] verleend, ook tot 10 april 2023. Na de thuisplaatsing van [voornaam] bij de vrouw in december 2021 is het met hem bergafwaarts gegaan waarbij de vrouw de controle over hem volledig is kwijtgeraakt. De vrouw was niet langer opgewassen tegen [voornaam] , en voorkomen moest worden dat de situatie verder uit de hand zou lopen. [voornaam] is daarom geplaatst in een gezinshuis en heeft daar een goede start gemaakt. Hij heeft in dat gezinshuis zijn rust hervonden en bloeit weer op. De GI is vooralsnog niet voornemens om wederom in te zetten op een thuisplaatsing van [voornaam] bij de vrouw. Er is sprake van een perspectief biedende plaatsing in het gezinshuis. Belangrijk is dat [voornaam] in het gezinshuis kan werken aan zijn ontwikkeling en zijn leven weer op de rit krijgt. Op dit moment houdt hij het contact met de man nog steeds af. Zijn hoofd zit vol met alles wat zich in de afgelopen maanden heeft afgespeeld. De GI acht het dan ook niet in het belang van [voornaam] om in de komende periode in te zetten op herstel van het contact met de man. Daarnaast is namens de GI aangegeven dat zij nog altijd achter haar advies van 18 februari 2022 staat. Parallel ouderschap, zoals door de man gewenst, behoort niet tot de mogelijkheden en daarop zal dan ook niet worden ingezet in het kader van de ondertoezichtstelling. Wel begrijpt de GI de wens van de man om meer betrokken te worden in het leven van [voornaam] . Op dit moment ontvangt de man slechts summiere informatie over [voornaam] en wordt hij, nu hij niet mede met het gezag over [voornaam] is belast, niet door derden zoals bijvoorbeeld school en de hulpverlening betrokken bij zaken betreffende [voornaam] . De GI is bereid om de man van informatie over [voornaam] te voorzien en hem te betrekken bij belangrijke zaken met betrekking tot [voornaam] , indien beide partijen daarmee instemmen en hierover door haar tussenkomst concrete afspraken met elkaar maken.
2.7.3
Door en namens de vrouw is (kort samengevat) naar voren gebracht dat de wens van de man tot omgang met [voornaam] begrijpelijk is, maar dat het belang van [voornaam] voorop dient te worden gesteld. [voornaam] vertoont forse weerstand tegen contact met de man en geeft al langere tijd aan geen omgang met de man te willen. [voornaam] heeft al heel veel meegemaakt in zijn leven en is erg kwetsbaar. Belangrijk is dat hij niet langer wordt geforceerd in het contact met de man en dat hij daarover duidelijkheid gaat krijgen, zodat hij zich in alle rust op zijn eigen ontwikkeling kan richten. De vrouw handhaaft dan ook haar verzoek om te bepalen dat er geen omgangsregeling meer geldt tussen de man en [voornaam] . Daarnaast is de vrouw nog altijd van mening dat het in het belang van [voornaam] is dat zij alleen met het gezag over [voornaam] belast blijft. Partijen zijn, gezien de verstoorde verstandhouding en hun moeizame onderlinge communicatie, niet in staat om invulling te geven aan het gezamenlijk gezag. De vrouw heeft veel angst naar de man en zij zal overvraagd worden indien zij met hem moet overleggen over (gezags)zaken met betrekking tot [voornaam] . Dit zal veel spanningen met zich meebrengen, terwijl het juist belangrijk is dat er rust in de situatie komt. De vrouw stemt in met het voorstel dat de man van de GI, al dan niet in samenwerking met het gezinshuis waar [voornaam] thans verblijft, informatie over hem gaat ontvangen en betrokken gaat worden bij belangrijke zaken met betrekking tot hem, zoals onder andere school en (de inzet van) hulpverlening, voor zover zijzelf hierin geen actieve rol richting de man hoeft te vervullen. Zij is bereid daarover afspraken met de GI te maken.
2.7.4
Door en namens de man is (kort samengevat) aangevoerd dat de man het waardeert dat de vrouw bereid is nadere afspraken te maken over de wijze waarop hij door de GI geïnformeerd wordt over [voornaam] en betrokken wordt bij belangrijke zaken aangaande hem. De man ziet hierin echter geen aanleiding om zijn verzoek tot gezamenlijk gezag in te trekken. Hij heeft hulpverlening gehad en grote stappen vooruitgezet. Hij is voldoende in staat om in het belang van [voornaam] te handelen en om mee te kunnen beslissen over gezagszaken. Daarbij zou de man graag willen dat in het kader van de ondertoezichtstelling ingezet gaat worden op parallel ouderschap en schottenaanpak. De man begrijpt dat het afdwingen van omgang op dit moment niet in het belang van [voornaam] is, maar hoopt op een later moment het contact tussen hem en [voornaam] te kunnen herstellen waarbij het tempo van [voornaam] wordt gevolgd. Hij heeft recht op omgang met zijn beide ouders en voor een goede ontwikkeling van hem is het van belang dat hij met zijn beide ouders in contact staat.
2.7.5
Door de Raad is naar voren gebracht dat hij op dit moment, zoals reeds gemotiveerd uiteengezet in zijn brief van 24 maart 2022, geen mogelijkheden ziet voor omgang tussen de man en [voornaam] , alsook gezamenlijk gezag. Belangrijk is echter wel dat de man op de hoogte blijft over wat er zich in het leven van [voornaam] afspeelt en aldus niet buiten beeld raakt. De Raad juicht het dan ook toe dat partijen bereid zijn om nadere afspraken door tussenkomst van de GI met elkaar te maken over de informatieverstrekking aan de man over [voornaam] , alsook zijn betrokkenheid bij belangrijke zaken met betrekking tot hem.
2.7.6
Het reactieformulier van [voornaam] is na de mondelinge behandeling ontvangen door de rechtbank. Op dit formulier heeft [voornaam] aangegeven dat hij niet wil dat zijn vader het gezag over hem krijgt. [voornaam] wil zijn vader niet meer zien. Hij is bang van zijn vader.

3.Beoordeling rechtbank

3.1
Ten tijde van de mondelinge behandeling bleek dat [voornaam] een reactieformulier naar de rechtbank had gestuurd. Op dat moment was dat formulier nog niet door de rechtbank ontvangen, althans was dat nog niet in het dossier gevoegd. Partijen hebben bij die behandeling aan de rechtbank desgevraagd toestemming gegeven om na ontvangst van de reactie van [voornaam] , die bij haar beoordeling te betrekken.
3.2
Gezag
3.2.1
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen;
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.2.2
Om het gezag gezamenlijk behoorlijk te kunnen uitoefenen is vereist dat de ouders beslissingen van enig belang in gezamenlijk overleg kunnen nemen of dat zij tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen.
3.2.3
De rechtbank acht het op grond van de voorliggende stukken en datgene dat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht aannemelijk dat sprake is van een situatie waarin er een onaanvaardbaar risico is dat bij gezamenlijk gezag [voornaam] (nog meer) klem raakt tussen partijen en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd enige verbetering zal komen. Met de Raad en de GI constateert de rechtbank dan ook dat gezamenlijk gezag binnen afzienbare tijd niet haalbaar en praktisch uitvoerbaar is. De verstandhouding tussen partijen is ernstig verstoord en de onderlinge communicatie verloopt zeer moeizaam, waarbij met name de vrouw een groot wantrouwen naar de man heeft. Daarnaast zijn [voornaam] en de vrouw bang voor de man. Tot op heden is het partijen samen niet gelukt om in deze situatie verandering te brengen, zelfs niet met behulp van de GI in het kader van de ondertoezichtstelling. Daarmee ontbreekt het aan de minimaal noodzakelijke basis voor samenwerking, namelijk dat partijen daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg met elkaar, zodat zij beslissingen van enig belang over [voornaam] in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat door de GI is bekeken of ingezet zou kunnen worden op parallel ouderschap, echter vanwege de voortdurende strijd tussen partijen, hun hulpverleningsgeschiedenis en de angst die de vrouw nog altijd heeft naar de man, is door de GI, naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk, beoordeeld dat dit niet haalbaar is. De rechtbank volgt dat standpunt van de GI. Ten slotte wordt overwogen dat het schottenaanpak door de GI niet meer wordt aangeboden.
3.2.4
De rechtbank stelt voorts vast dat de alsmaar aanhoudende strijd tussen partijen ertoe heeft geleid dat [voornaam] reeds klem is geraakt tussen partijen en wel zodanig dat dit hem belemmert in zijn ontwikkeling. Gezamenlijk gezag zal tot gevolg hebben dat [voornaam] nog verder klem zal raken tussen partijen en dat is niet in zijn belang. [voornaam] is, mede gelet op zijn problematiek, gebaat bij zoveel mogelijk rust in de verhouding tussen partijen. Dit maakt dat de rechtbank in de door de man genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020, waaruit volgt dat de rechter bij de toepassing van artikel 1:253c, tweede lid, van het BW, ook als er sprake is van het klemcriterium, gezamenlijk gezag kan toekennen, geen aanleiding ziet voor een ander oordeel. De rechtbank heeft daarbij niet de overtuiging dat gezamenlijk gezag de onderlinge communicatie tussen partijen zal verbeteren, mede gelet op de al jaren gaande juridische strijd tussen partijen. Het risico dat partijen met elkaar in conflict blijven, indien zij gezamenlijk het gezag over [voornaam] hebben, met mogelijk nog meer procedures en het verder klem komen te zitten van [voornaam] tussen zijn ouders als gevolg, acht de rechtbank dan ook niet in zijn belang. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat de vrouw geen enkele opening biedt aan de man om betrokken te zijn in het leven van [voornaam] , zoals in voormelde uitspraak wel het geval was. Ondanks dat er geen contact is tussen de man en [voornaam] heeft de vrouw de man tot aan de mondelinge behandeling regelmatig voorzien van informatie over [voornaam] . Daarnaast is de vrouw bereid gebleken om door tussenkomst van de GI met de man nadere afspraken te maken waardoor de man in de toekomst meer informatie over [voornaam] zal ontvangen en tevens betrokken zal gaan worden bij belangrijke zaken betreffende [voornaam] .
3.2.5
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [voornaam] te belasten afwijzen.
3.3
Omgang
3.3.1
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, van het BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang slechts indien sprake is van één van de in het derde lid van dit artikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Ingevolge artikel 1:377e van het BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van één van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.3.2
De rechtbank stelt op basis van de stukken en datgene dat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht vast dat sinds eind 2019 er geen (structurele) omgang tussen de man en [voornaam] meer heeft plaatsgevonden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank een voldoende relevante wijziging van omstandigheden gegeven ten opzichte van de laatst bepaalde omgangsregeling tussen de man en [voornaam] , zoals vastgelegd in het voormelde vonnis in kort geding, zodat partijen kunnen worden ontvangen in hun verzoeken.
3.3.3
De rechtbank is gebleken dat de man het contact met [voornaam] graag zou willen herstellen. Hij mist [voornaam] en wil weer een rol in zijn leven vervullen. Daarbij acht de man het aangewezen dat door de Raad nader onderzoek wordt gedaan naar de vorm en opbouw van een passende omgangsregeling. In dat kader begrijpt de man dat het afdwingen van omgang tussen hem en [voornaam] op dit moment niet in het belang van [voornaam] is, maar hoopt op een later moment het contact te kunnen herstellen waarbij het tempo van [voornaam] wordt gevolgd. De vrouw daartegen acht contact tussen de man en [voornaam] op dit moment niet in het belang van [voornaam] en verzoekt de rechtbank, onder wijziging van de omgangsregeling, zoals bepaald in het vonnis van 26 september 2018, te bepalen dat er geen omgangsregeling (meer) tussen de man en [voornaam] geldt.
Hoewel de rechtbank [voornaam] een fijn contact met de man, zijn vader, gunt, en in zijn algemeenheid gezegd kan worden dat het hebben en onderhouden van contact tussen een kind en de niet-verzorgende ouders van wie het kind (ook) voor een deel afstamt belangrijk is, is de rechtbank van oordeel dat omgang tussen de man en [voornaam] op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [voornaam] . Gebleken is dat hij een grote weerstand vertoont tegen de man waarbij hij op dit moment ieder contact, op welke wijze dan ook, afwijst. Daarbij geeft [voornaam] aan bang te zijn voor de man. De rechtbank constateert dan ook dat bij [voornaam] nu elk draagvlak ontbreekt om, al dan niet na onderzoek door de Raad, een opbouwende omgangsregeling tussen hem en de man vast te stellen. Bovendien acht de rechtbank het, gelet op alles wat [voornaam] heeft meegemaakt, belangrijk dat hij rust, veiligheid en stabiliteit in zijn leven gaat ervaren en zonder verdere (emotionele) spanningen zich kan ontwikkelen. Om dit te kunnen bewerkstelligen dient [voornaam] naar het oordeel van de rechtbank geen enkele druk tot contact met de man te ervaren. Gezien de spanningen en onrust die het contact met de man voor [voornaam] met zich meebrengt, zal contact tussen de man en [voornaam] enkel verstorend werken. Ook door de man wordt min of meer erkend dat nu een omgang tussen hen beiden niet mogelijk, omdat hij dat zelf aangeeft met de toevoeging dat hij hoopt dat op een later moment het contact tussen hen wordt hersteld, waarbij het tempo van [voornaam] wordt gevolgd. Ten slotte wordt geoordeeld dat de vrouw, gezien haar problematiek en haar verhouding met de man, een omgangsregeling tussen [voornaam] en de man vooralsnog niet aankan. De man wordt dan ook niet worden gevolgd in zijn verzoek tot nader onderzoek van de Raad.
3.3.4
Overeenkomstig de adviezen van de GI en de Raad is de rechtbank dan ook van oordeel dat het belang van [voornaam] vereist dat er op dit moment niet aan hem wordt getrokken, maar dat hem zoveel mogelijk rust wordt geboden zodat hij, zonder ballast, zich kan richten op zijn ontwikkeling.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, op dit moment geen mogelijkheden om omgang tussen de man en [voornaam] te bewerkstelligen. Dit betekent dat het verzoek van de man terzake de omgang zal worden afgewezen, en het verzoek van de vrouw zal worden toegewezen.
3.3.5
Voor het geval de man in de toekomst wel ruimte ziet om met [voornaam] tot omgang te komen, kan hij zo nodig een daarop betrekking hebbende nieuw verzoek bij de rechtbank indienen.
3.4
Onderling overeengekomen afspraken tussen partijen
3.4.1
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling, in samenspraak met de GI en de Raad, nadere afspraken met elkaar gemaakt over de wijze waarop de man wordt geïnformeerd over [voornaam] alsook zijn betrokkenheid bij belangrijke zaken betreffende [voornaam] . Op verzoek van partijen zal de rechtbank deze tussen partijen overeengekomen afspraken hieronder weergeven.
3.4.2
Partijen zijn bij de mondelinge behandeling, in samenspraak met de GI en de Raad, met elkaar het volgende overeengekomen:
- De informatieverplichting van de vrouw aan de man komt te vervallen zolang [voornaam] niet bij de vrouw woonachtig is.
- Zolang de GI in het kader van de ondertoezichtstelling betrokken is bij [voornaam] , voorziet zij de man van informatie over [voornaam] . Daarbij zal de GI onder meer de maandelijkse verslagen van het gezinshuis waar [voornaam] op dat moment verblijft, en waarin door het gezinshuis informatie wordt gegeven over [voornaam] en zijn ontwikkeling, aan de man verstrekken.
- Op het moment dat de GI geen betrokkenheid meer heeft bij [voornaam] , verstuurt het gezinshuis zijn maandelijkse verslagen over [voornaam] rechtstreeks naar de man;
- Bovenvermelde wijze van informatieverstrekking aan de man geldt tot het achttiende jaar van [voornaam] , en de vrouw verleent daarvoor haar toestemming;
- Daarnaast verleent de vrouw haar toestemming aan de man om, ondanks dat de man niet met het gezag over [voornaam] is belast, informatie over [voornaam] op te vragen bij de instanties die bij [voornaam] betrokken zijn, zoals de school en hulpverlenende instanties, zoals de huisarts. Daarbij verleent de vrouw eveneens haar toestemming aan deze instanties om de man op de hoogte te stellen en te betrekken bij eventuele trajecten die ten aanzien van [voornaam] worden ingezet. Zolang de GI vanuit de ondertoezichtstelling betrokkenheid heeft, is het aan haar om de instanties van deze toestemming van de vrouw op de hoogte te stellen.
3.5
Proceskosten
Nu partijen met elkaar een affectieve relatie hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

4.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt, onder wijziging van het vonnis in kort geding van 26 september 2018 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en de daarin bepaalde voorlopige omgangsregeling, uitvoerbaar bij voorraad, dat er geen omgang tussen de man en genoemde minderjarige [voornaam] plaatsvindt;
wijst het meer of anders verzochte door partijen af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, en in het openbaar uitgesproken op
20 juni 2022, in tegenwoordigheid van mr. Aarts-Snatersen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.