ECLI:NL:RBZWB:2022:4635

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_567
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De aanvraag werd door het college met het primaire besluit van 8 september 2020 niet in behandeling genomen, en het bezwaar van eisers tegen dit besluit werd ongegrond verklaard met het bestreden besluit van 17 december 2020. De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

Eisers hebben zich op 3 augustus 2020 bij het college gemeld voor een bijstandsuitkering, na een periode waarin zij van hun eigen bezittingen leefden en financiële steun ontvingen van hun kinderen. Ze betwisten dat de beoordeling van hun aanvraag pas per 3 augustus 2020 had moeten plaatsvinden en stellen dat zij eerder, in mei 2020, al contact met het college hebben opgenomen. De rechtbank oordeelt dat het college terecht om aanvullende informatie heeft gevraagd, omdat de financiële situatie van eisers onduidelijk was. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat het college niet om informatie over een eerdere periode mocht vragen.

De rechtbank concludeert dat het college bevoegd was om de aanvraag niet in behandeling te nemen op basis van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eisers niet de benodigde gegevens hebben verstrekt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten en openbaar gemaakt op 9 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/567 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eisers

(gemachtigde: mr. I.A.C. Cools),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun bijstandsaanvraag.
Het college heeft de aanvraag met het primaire besluit van 8 september 2020 niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 17 december 2020 heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eisers en namens het college [naam vertegenwoordiger] .

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1. Eisers hebben zich op 3 augustus 2020 bij het college gemeld voor een bijstandsuitkering. Zij hebben tot 24 februari 2017 een eigen onderneming gehad. Daarna hebben zij, zoals zij zelf aangeven, geleefd van de verkoop van hun eigen bezittingen en ontvingen zij maandelijks € 400,- van hun zoon. Als er geldnood was, kregen zij ook steun van hun dochter.
Het college heeft in het kader van de bijstandsaanvraag bij brief van 6 augustus 2020 een groot aantal gegevens en bewijsstukken opgevraagd, omdat de financiële situatie van eisers onduidelijk was. In deze brief heeft het college hen erop gewezen dat als de gevraagde gegevens uiterlijk 19 augustus 2020 niet zijn ontvangen, het college kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. In de brief van 20 augustus 2020 heeft het college de inlevertermijn verlengd en eisers erop gewezen dat als de gevraagde gegevens uiterlijk 27 augustus 2020 niet zijn ontvangen, het college kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Op 27 augustus 2020 heeft de gemachtigde van eisers het college verzocht om een aangepaste lijst van benodigde gegevens op te stellen, omdat volgens eisers niet relevante informatie werd gevraagd. Tevens is een verzoek om verlenging van de inlevertermijn gedaan door Achmea rechtsbijstand. Het college heeft in antwoord daarop de inlevertermijn nog voor de derde keer verschoven naar uiterlijk 4 september 2020.
Het college heeft de aanvraag van eisers bij het primaire besluit buiten behandeling gesteld omdat zij, naar het college stelt, geen stukken hebben ingeleverd. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben op 1 februari 2021 beroep ingesteld. Op 16 april 2021 hebben zij tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft dat verzoek in een uitspraak van 10 juni 2021 afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. [1]
2. Eisers voeren aan dat zij zich al in mei 2020 tot het college hebben gewend voor een bijstandsuitkering. Ten onrechte wordt e.e.a. beoordeeld per 3 augustus 2020. Verder stellen eisers dat zij de verzochte informatie persoonlijk hebben afgeleverd bij het college. De informatie die niet is overgelegd, betreft informatie die ziet op de periode vanaf 24 februari 2017. Die informatie is niet van belang voor de vraag of zij ten tijde van hun aanvraag in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden, zodat het college hier in redelijkheid niet om heeft kunnen vragen.
3. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige aanvraag is onder meer sprake als onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4. In de brieven van 6 en 20 augustus 2020 heeft het college nader gespecificeerd welke informatie nodig is om de bijstandsaanvraag van eisers te kunnen beoordelen. De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat het college niet mocht verzoeken om informatie over een verder in het verleden liggende periode dan de laatste drie maanden voorafgaand aan de aanvraag. Het college heeft aanleiding mogen zien die informatie op te vragen, omdat onduidelijk is hoe eisers sinds 24 februari 2017 in hun levensonderhoud hebben voorzien.
Het college heeft eisers tweemaal een termijn gegeven om hun aanvraag aan te vullen met de verzochte informatie. Op verzoek van eisers is de termijn hierna nogmaals verlengd. Niet gebleken is echter dat eisers stukken hebben overgelegd; deze zitten niet in het dossier en de gemachtigde van eisers heeft ter zitting verklaard evenmin over stukken te beschikken. Eisers stellen wel dat zij diverse stukken persoonlijk bij het college hebben afgeleverd dan wel dat zij deze per post hebben opgestuurd. Ter zitting heeft het college echter toegelicht dat er een ontvangstbewijs wordt verstrekt als iemand stukken aflevert aan de balie. Een dergelijk bewijs hebben eisers niet overgelegd. Uit vaste jurisprudentie [2] volgt bovendien dat indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden poststuk niet heeft ontvangen, het in beginsel aan de verzender is om aannemelijk te maken dat het wel aan het adres van de geadresseerde is verzonden. Eisers hebben ook geen stukken overgelegd om aannemelijk te maken dat zij de stukken per post aan het college hebben toegestuurd. Tot slot ontbreken stukken waaruit blijkt dat eisers zich al vóór 3 augustus 2020 bij het college gemeld hebben voor een bijstandsaanvraag.
Het college was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb de aanvraag van eisers niet in behandeling te nemen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 9 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7768.