In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 augustus 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen een aanslag gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen voor het jaar 2020 beoordeeld. De belanghebbende, eigenaar van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die op 29 februari 2020 waren opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Etten-Leur en het waterschap Brabantse Delta. In het bestreden besluit van 10 april 2020 werd het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de belanghebbende aanvoert dat de aanslagen in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Hij stelt dat bij de vaststelling van de rioolheffing en afvalstoffenheffing geen rekening is gehouden met het aantal personen in het huishouden. De rechtbank overweegt dat de heffingsmaatstaven voor de rioolheffing en afvalstoffenheffing zijn vastgesteld op basis van de gemeentelijke en waterschapswetgeving, waarbij de gemeenteraad en het algemeen bestuur de bevoegdheid hebben om tarieven vast te stellen.
De rechtbank concludeert dat de tariefstellingen niet in strijd zijn met hogere regelgeving en dat de heffingen geen onredelijke belastingheffing opleveren. De rechtbank wijst erop dat elke gemeente en waterschap zelfstandig de tarieven mag bepalen en dat de vergelijking met andere gemeenten niet kan slagen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.