ECLI:NL:RBZWB:2022:4662

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
20/5943
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen aanslagen gemeentelijke en waterschapsbelastingen 2020

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 augustus 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen een aanslag gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen voor het jaar 2020 beoordeeld. De belanghebbende, eigenaar van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die op 29 februari 2020 waren opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Etten-Leur en het waterschap Brabantse Delta. In het bestreden besluit van 10 april 2020 werd het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de belanghebbende aanvoert dat de aanslagen in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Hij stelt dat bij de vaststelling van de rioolheffing en afvalstoffenheffing geen rekening is gehouden met het aantal personen in het huishouden. De rechtbank overweegt dat de heffingsmaatstaven voor de rioolheffing en afvalstoffenheffing zijn vastgesteld op basis van de gemeentelijke en waterschapswetgeving, waarbij de gemeenteraad en het algemeen bestuur de bevoegdheid hebben om tarieven vast te stellen.

De rechtbank concludeert dat de tariefstellingen niet in strijd zijn met hogere regelgeving en dat de heffingen geen onredelijke belastingheffing opleveren. De rechtbank wijst erop dat elke gemeente en waterschap zelfstandig de tarieven mag bepalen en dat de vergelijking met andere gemeenten niet kan slagen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/5943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende,

en
De heffingsambtenaar van de gemeente Etten-Leur en het waterschap Brabantse Delta,de heffingsambtenaar.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen een aanslag gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen 2020 van 29 februari 2020.
In het bestreden besluit van 10 april 2020 op het bezwaar van belanghebbende is de heffingsambtenaar bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende vergezeld door [naam 1] en namens de heffingsambtenaar: [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

1. Feiten
1.1
Belanghebbende is eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). In een beschikking van 29 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar voor het belastingjaar 2020 de volgende aanslagen opgelegd aan belanghebbende:
  • Rioolheffing voor een vast bedrag van € 219,60;
  • Afvalstoffenheffingen voor 39 stortingen (€ 2,- per storting) voor een bedrag van € 78,00;
  • Afvalstoffenheffing voor een vastrecht van € 287,76;
  • Watersysteemheffing ingezetenen voor een bedrag van € 61,15;
  • Zuiveringsheffing woningen voor een bedrag van € 58,00.
1.2
Belanghebbende heeft daar bezwaar tegen gemaakt en in de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar dat bezwaar ongegrond verklaard.
2. Gronden
2.1
Belanghebbende heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Bij de vaststelling van de rioolheffing, het vastrecht afvalstoffenheffing en de watersysteemheffing is ten onrechte geen rekening gehouden met de registratie van het aantal personen op een adres. Een huishouden van één persoon belast de desbetreffende diensten minder dan een meerpersoonshuishouden. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst belanghebbende naar een arrest van de Hoge Raad (Amsterdam / Ikon) [1] en naar de aanslag Zuiveringsheffing waarbij wel rekening is gehouden met het aantal bewoners van een woning. Daarnaast is volgens belanghebbende sprake van willekeur en strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat in [gemeente 1] en [gemeente 2] wel onderscheid wordt gemaakt tussen eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens.
3. Beoordeling
3.1
Op grond van de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Waterschapswet kan een rioolheffing, afvalstoffenheffing en een watersysteemheffing worden geheven. [2] Deze heffingen zijn voor de gemeente [gemeente 3] opgenomen in de Verordening rioolheffing [gemeente 3] 2020, Verordening afvalstoffenheffing [gemeente 3] 2020 en Verordening op de heffing en invordering van de watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2020.
3.2
Op grond van de Gemeentewet [3] kunnen gemeentelijke belastingen en op grond van de Waterschapswet [4] kunnen waterschapsbelastingen worden geheven naar de in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen en dat het bedrag van een waterschapsbelasting zodanig wordt vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Het vaststellen van een belastingverordening is op grond van de Gemeentewet de bevoegdheid van de gemeenteraad en op grond van de Waterschapswet de bevoegdheid van het algemeen bestuur. [5]
3.3
Vaststelling van de tarieven is een zelfstandige bevoegdheid van de gemeenteraad en het algemeen bestuur. De belastingrechter is niet bevoegd om over het in de verordeningen vastgelegde tarief te oordelen, tenzij deze tariefstelling of tariefstijging in strijd is met een hogere wettelijke regeling, leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van deze bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad, dan wel in strijd is met enig rechtsbeginsel. [6]
3.4
De rechtbank is om de hierna genoemde redenen van oordeel dat niet is gebleken dat de tariefstellingen voor de hierna genoemde heffingen – waarbij niet wordt gedifferentieerd naar één of meerpersoonshuishoudens – in strijd is met hogere regelgeving, leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing dan wel in strijd is met enig rechtsbeginsel. Die heffingen zijn een belasting en geen betaling voor een door de gemeente verrichte prestatie. De rechtbank stelt voorop dat de door belanghebbende gemaakte vergelijking met andere gemeenten niet kan slagen, nu elke gemeente en elke waterschap zelfstandig de tarieven mag bepalen. Het beroep van belanghebbende op het Amsterdam / Ikon arrest van de Hoge Raad kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een geslaagd beroep, omdat uit dat arrest (r.o. 3.3.) enkel kan worden afgeleid dat de overheid bij het uitoefenen van bevoegdheden uit privaatrechtelijke overeenkomsten algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht dient te nemen. De rechtbank leidt uit dat arrest niet af dat degene die verantwoordelijk is voor de lasten daar ook voor moet opdragen, zoals belanghebbende op zitting heeft gesteld.
Rioolheffing
3.5
De heffingsmaatstaf rioolheffing strekt er toe geheel of gedeeltelijk de kosten van de riolering over de belastingplichtigen te verdelen. De heffingsmaatstaf hoeft geen verband te houden met de kosten die worden opgeroepen door het individuele gebruik van de riolering op voorwaarde dat dit niet leidt tot een onredelijke belastingheffing. De rechtbank acht aannemelijk dat hoewel een meerpersoonshuishouden in de regel meer afvalwater zal lozen dan een eenpersoonshuishouden, de hoeveelheid afvalwater dat afgevoerd wordt van percelen marginaal is ten opzichte van de totale hoeveelheid afgevoerd water. De omvang, capaciteit en onderhoud en de daarmee gepaard gaande kosten worden ook hoofdzakelijk bepaald door de hoeveelheid neerslag die de riolering moet verwerken. Het voorgaande maakt dat de gezinsgrootte nagenoeg geen invloed heeft op de kosten die de gemeente aan één perceel kan toerekenen. In die visie zou het dan onrechtvaardig zijn om een meerpersoonshuishouden zwaarder te belasten dan een eenpersoonshuishouden.
Afvalstoffenheffing
3.6
Voldoende voor de afvalstoffenheffing is dat sprake is van feitelijk gebruik van een perceel waaruit afvalstoffen kunnen ontstaan. Met belanghebbende is de rechtbank van oordeel dat een meerpersoonshuishouden in het algemeen meer afvalstoffen zal produceren dan een eenpersoonshuishouden en dat nu beide soorten huishoudens naar eenzelfde tarief per tijdseenheid worden belast, de heffing discriminerend is voor een eenpersoonshuishouden. Echter de kosten van het inzamelen van afvalstoffen worden grotendeels bepaald door de af te leggen route en het aantal te ledigen containers en niet door de hoeveelheid afvalstoffen die per container wordt aangeboden. Hierin bestaat naar het oordeel van de rechtbank een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de in beginsel discriminerende werking van de afvalstoffenheffing voor belanghebbende. Op de gemeente rust ook niet de verplichting om te differentiëren naar gelang iemands leeftijd en diens vermogen om stortingen in ondergrondse containers te doen.
Watersysteemheffing
3.7
Uit de Waterschapswet [7] blijkt dat de waterschappen de watersysteemheffing opleggen om de kosten van het beheer van watersystemen te kunnen betalen. Wie belang heeft bij het goed functioneren van het watersysteem, betaalt ook mee. In de wet staat niet voorgeschreven dat de heffingsmaatstaf verband dient te houden met de kosten die worden opgeroepen door het individuele gebruik van de watersystemen. Voldoende voor de watersysteemheffing is dat sprake is van het direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap. Gelet daarop acht de rechtbank de keuze om een tarief in te stellen dat geen rekening houdt met de grootte van een huishouden geen willekeurige.
4. Conclusie
4.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
4.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 10 augustus 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.HR 27 maart 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5565.
2.Op grond van artikel 228a van de Gemeentewet kan een rioolheffing als belasting worden geheven. Op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet milieubeheer kan een afvalstoffenheffing als belasting worden geheven. Op grond van artikel 117 van de Waterschapswet kan een watersysteemheffing worden geheven.
3.Artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet.
4.Artikel 115, derde lid, van de Waterschapswet.
5.Artikel 216 van de Gemeentewet en artikel 110 van de Waterschapswet.
6.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7497.
7.Artikel 117 van de Waterschapswet.